Klieren

In ons systeem van organen, weefsel en cellen zijn er bijzondere onderdelen die stoffen aanmaken die specifieke veranderingen tot stand kunnen brengen in de stofwisseling, de functies, en de structuur van organen en weefsels. Deze stoffen noemt men hormonen. De organen die hormonen produceren, zijn de endocriene klieren. Hormonen beschikken over vele specifieke eigenschappen. Een bepaald hormoon is slechts op een bepaald orgaan en een bepaalde functie van invloed, is biologisch zeer actief en kan ook op organen inwerken die ver van de endocriene klier verwijderd zijn. De hormoonproductie hangt af van de toestand van het lichaam en van de omgevingsfactoren. De belangrijkste rol bij het regelen van de hormoonproductie spelen de door de hormonen beïnvloede processen zelf. Hier heerst het principe van de wederzijdse beïnvloeding van de regulerende stof, de regulator, en het erdoor gereguleerde proces. Niet alleen heeft de regulator zijn uitwerking op het proces dat hij regelt, de veranderingen die ij heeft opgeroepen, beïnvloeden op hun beurt ook hem weer.

Toestandsveranderingen met betrekking tot fysiologische processen of ten aanzien van het niveau van de in het bloed opgeloste stoffen worden door speciale zenuwuiteinden in de organen en weefsels geregistreerd, of door speciale zenuwcellen, die in de tussenhersenen – de kernen van de hypothalamus – liggen, waargenomen. Die sturen de activiteit van de hormoonklieren, doordat ze zenuwimpulsen uitzenden of biologisch werkzame stoffen afgeven die bijdragen aan de secretie van specifieke hormonen van de hypofyse.

In ons systeem van organen, weefsel en cellen zijn er bijzondere onderdelen die stoffen aanmaken die specifieke veranderingen tot stand kunnen brengen in de stofwisseling, de functies, en de structuur van organen en weefsels. Deze stoffen noemt men hormonen. De organen die hormonen produceren, zijn de endocriene klieren. Hormonen beschikken over vele specifieke eigenschappen. Een bepaald hormoon is slechts op een bepaald orgaan en een bepaalde functie van invloed, is biologisch zeer actief en kan ook op organen inwerken die ver van de endocriene klier verwijderd zijn. De hormoonproductie hangt af van de toestand van het lichaam en van de omgevingsfactoren. De belangrijkste rol bij het regelen van de hormoonproductie spelen de door de hormonen beïnvloede processen zelf.

Hier heerst het principe van de wederzijdse beïnvloeding van de regulerende stof, de regulator, en het erdoor gereguleerde proces. Niet alleen heeft de regulator zijn uitwerking op het proces dat hij regelt, de veranderingen die hij heeft opgeroepen, beïnvloeden op hun beurt ook hem weer. Toestandsveranderingen met betrekking tot fysiologische processen of ten aanzien van het niveau van de in het bloed opgeloste stoffen worden door speciale zenuwuiteinden in de organen en weefsels geregistreerd, of door speciale zenuwcellen, die in de tussenhersenen – de kernen van de hypothalamus – liggen, waargenomen. Die sturen de activiteit van de hormoonklieren, doordat ze zenuwimpulsen uitzenden of biologisch werkzame stoffen afgeven die bijdragen aan de secretie van specifieke hormonen van de hypofyse.

De pijnappelklieren

De pijnappelklier (corpus pineale of epifyse) is een enkelvoudige, driehoekige klier met een ruw oppervlak en een massieve consistentie. De top is naar achter gericht, de bais ligt naar voor. Hij ligt achter onder de balk, op de bovenste heuvel van de vierheuvelplaat van de middenhersenen. Meestal is de klier rozegrijs, maar afhankelijk van de mate waarin zijn bloedvaten gevuld zijn, kan de kleur veranderen. In de pijnappelklier wordt melatonine gevormd. Men neemt ook wel aan, dat de epifyse in de jeugd de productie van geslachtshormonen tegenhoudt en op die manier het begin van de puberteit vertraagt. De secretie van de pijnappelklier wijzigt zich al naar de omstandigheden in een gevoeligheid voor de intensiteit waarmee het licht op de ogen inwerkt. In het algemeen zou in een lichte omgeving de vorming van melatonine onderdrukt worden. Het is mogelijk dat de secretie door het sympathisch zenuwstelsel gereguleerd wordt. Aangezien de cyclus van biochemische processen in de klieren wordt weerspiegeld door de wisseling van dag en nacht, neemt men aan dat de activiteit van de pijnappelklier de uitwerking heeft van een ‘biologische klok’.

De hypofyse

De hypofyse of hersenaanhangsel is ovaal en in de lengterichting enigszins afgeplat. Hij ligt in het Turkse zadel, ingebed in een omhulsel van dicht bindweefsel. Aan de buitenkant wordt hij omgeven door een stevige mantel van hersenvlies, die tussen de voor- en achteruitsteeksels van het wiggenbeen en de rug van het zadel loopt. Hij wordt aan beide kanten omgeven door sponsachtige holten. Zijn grootte verschilt per individu, het gewicht schommelt tussen de 0,3 en 0,7 gram. De voorkwab is groter dan de achterkwab, die bruinrood is getint door de daar lopende bloedvaten. De achterkwab kleurt geelgrijs door het bruingele pigment dat hij bevat.

Hormonen van de hypofysevoorkwab

Somatropine of groeihormoon (STH = somatotropic hormone) heeft zijn werking ten aanzien van een serie metabolische processen. Het verhoogt de eiwitsynthese in alle lichaamscellen en vermeerdert het
ribonucleïnezuurgehalte in de cellen. Somatotrope hormonen worden gedurende het hele leven geproduceerd. Het luteïniserend hormoon of prolactine (LTH) stimuleert de melkvorming in de melkklieren, doordat het oestrogeen en progesteron vormt. Bovendien verhoogt het de vorming van progesteron in het gele lichaam. Prolactine zorgt voor een verlaagde activiteit in de weefsels, waardoor de glucoseconcentratie in het bloed hoger wordt. De aanmaak van prolactine wordt reflectoir op gang gebracht als door het zuigen de receptoren in de melkklieren worden geprikkeld. Het follikelrijpingshormoon (FSH) zorgt voor de rijping van het follikel in de eierstokken en bij de man voor de vorming van spermatozoïden in de testis.

Het luteïniserend hormoon (LH) stimuleert de ontwikkeling van de inwendige secretie in zaadbal en eierstokken; het zorgt eveneens voor de vorming van testosteron en ostrogeen. De mate van afscheiding van deze geslachtshormonen wordt reflectoir beïnvloed door de geslachtsdaad, en is afhankelijk van de humorale activiteit van de geslachtshormonen in de zaadbal en de eierstokken. Verder spelen ook verscheidene omgevingsfactoren een rol.

Het thyreotrope hormoon of thyrotropine (TSH) stimuleert de vorming van het schildklierhormoon, waarvan zonder onderbreken kleine hoeveelheden worden afgegeven. Dit is het werk van de hypothalamus, wiens zenuwcellen fysiologisch actieve cellen produceren. Deze stoffen prikkelen de inwendige secretie van de voorkwab van de hypofyse. De mate waarin dit hormoon wordt afgescheiden, is afhankelijk van het niveau van het schildklierhormoon in het bloed.

Het adrenocorticotrope hormoon (ACTH) bevordert de groei van de bundel- en netzone van de bijnierschors en regelt de synthese van deze hormonen. De afscheiding van het corticotrope hormoon
van de hypofyse neemt toe bij alle uitzonderlijke prikkels , en ook bij grote inspanningen.

Hormonen van de achterkwab

Het antidiuretisch hormoon of vasopressine (ADH) versterkt de terugresorptie van water in de nierbuisjes. Het is werkzaam op de gladde musculatuur van de kleine slagaderen en heeft een bloeddrukverhogend effect. Oxytocine is werkzaam op de gladde musculatuur van de baarmoeder, met name aan het eind van de zwangerschap. De inwendige secretie van de hypofyse regelt het functioneren van nog vele andere endocriene klieren, maar is op haar beurt ook zelf weer afhankelijk van de werking van deze klieren.

De schildklier

De schilklier (glandula thyroidea) is de grootste klier; hij weegt tussen de 30 en 60 gram. De schildklier ligt voor het strottenhoofd, aan het bovenste deel van de ludhtpijp en heeft een hoefijzervorm. De schildklier bestaat uit twee grote zijkwabben en het verbindingsstuk. Hij is goed verzorgd met bloed- en lymfevaten. Bij een mens stromen in een uur tijd ongeveer vijf à zes liter bloed door de schilklier. Tijdens de puberteit, of als hij sterk gevuld is, wordt hij groter. Bij oude mensen ontstaat er in de schildklier bindweefsel, waardoor de klier zelf kleiner wordt.

Een belangrijk bestanddeel van de hormoonsamenstelling in de schildklier is jood. Het is nodig voor de synthese van een serie verbindingen. De activiteit van het schilklierhormoon bestaat uit het versterken van proteolytische en oxiderende processen. Met name de oxidatieprocessen in de mitochondriën worden geactiveerd, wat tot een verhoogde stofwisseling leidt. Het verbruik van alle voedingsstoffen neemt toe, en het weefsel verbruikt meer glucose. Thyroxine verhoogt echter niet alleen de energetische, maar ook de plasmawisseling in het lichaam. De schildklierhormonen hebben een stimulerende invloed op het centrale zenuwstelsel.

Bijschildklieren

De bijschildkliertjes (glandulae parathyroideae) bevinden zich aan weerszijden van de polen van de schildklier, naast de grote vertakkingen van de schildklierarteriën. Het zijn relatief kleine, enigszins afgeplatte, ovaal langwerpige lichaampjes, met een glimmend oppervlak. Bij kinderen zijn ze geelachtig en licht doorzichtig, maar met het stijgen van de leeftijd worden ze geelbruin en zijn ze niet meer te onderscheiden van de lymfeknopen vlakbij. Een kliertje weegt gemiddeld 0,05 en 0,09 gram. De bovenste klieren bevinden zich aan de onderkant van het ringkraakbeen. De grote klieren liggen onder aan de zijkwabben van de schildklier, aan de rugzijde.Verschijnselen in het lichaam door irritaties van de bijschildklieren kunnen het gevolg zijn van een verandering in het gehalte aan calciumionen in het bloed, dat bij te sterke werking hoger wordt. Dit hormoon kan tevens een ontaarding van het botweefsel veroorzaken, doordat het hieraan kalium-ionen onttrekt en die afgeeft aan het bloed. Het hormoon verhoogt eveneens de afgifte van calcium in de darm en de resorptie ervan in de nierbuisjes. Gelijktijdig daalt dan het fosforgehalte in het bloed, terwijl het hormoon de verwijdering van fosfaten door de urine stimuleert.

Klieren

Klieren

Bijnieren

De bijnieren (glandulae suprarenales) bestaan uit twee organen in het gebied van de elfde en twaalfde borstwervel boven de nieren in het celweefsel achter in het buikvlies. Ook zij worden omsloten door de nierfascie. De rechter bijnier is driehoekiger en ligt hoger dan de linker. Hij bevindt zich aan de bovenste pool van de rechter nier en grenst onmiddellijk aan de onderste holle ader. De linker bijnier is meer halvemaanvormig, rust op de bovenste pool van de linker nier en grenst voorts aan de maagopening, de milt en de alvleesklier. Aan de achterzijde lopen zij naar het middenrif. Elke nier weegt ongeveer 11 à 18 gram.

Het bijniermerg (medulla) vormt het hormoon adrenaline, een werkzame stof die ook aan de sympathische zenuwuiteinden ontstaat. Adrenaline heeft invloed op vele lichaamsfuncties, waaronder de intercellulaire stofwisselingsprocessen. Het versnelt de hartcontracties en stimuleert de hartprikkels. Bovendien kan het de contractie van de maag en de dunne darm onderdrukken, de musculatuur van de bronchiën ontspannen en de activiteit van de skeletmusculatuur verhogen. Het hormoon van de bijnierschors (cortex) kan men in drie groepen indelen: minerale stofwisselingshormonen (mineraalcorticoïden), suikerstofwisselingshormonen (glucocorticoïden) en geslachtshormonen.

De mineraalcorticosteroïden hebben met name tot taak, het niveau van de natrium- en kaliumzouten in het bloedplasma te handhaven. Bijzonder actief is het aldosteron, dat de resorptie van natrium en chloor in de nierbuisjes verhoogt en tegelijkertijd die van kalium verlaagt. Men rekent de mineraalcorticoïden tot de hormonen die voor het leven essentieel zijn. De glucocorticoïden werken op de stofwisseling van de koolhydraten, de eiwitten en de vetten. Daarbij is vooral hydrocortison actief. Deze hormonen regelen de bloedsuikerspiegel door stimulering van de glucoseproductie in de lever. De glucocorticoïden brengen het bindweefsel tot slinken en remmen de vorming ervan. Zij hebben deel aan alle herstellingsprocessen in het lichaam en werken ontstekingsremmend. De geslachtshormonen spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de geslachtsorganen. Na de puberteit hebben ze lange tijd nauwelijks nog een functie, maar tijdens de ouderdom, als de inwendige secretie van de bijnieren is gestopt, blijft de bijnierschors over als enige bron van androgenen en oestrogenen.

Alvleesklier

De alvleesklier (pancreas) heeft een exocrien en een endocrien systeem. Het exocriene pancreassap wordt geledigd in de twaalfvingerige darm, het inwendig secreet stroomt direct in het bloed. De alvleesklier ligt achter de maag en het buikvlies, tegen de achterwand van de buikholte. Zijn achterkant ligt tegen de achterste holle ader, de linker nierader, de buikaorta en de op de buikaorta liggende zonnevlecht. De alvleesklier is gemiddeld 15 centimeter lang en 70 tot 80 gram zwaar; men onderscheidt een kop, een lichaam en een staart. Het breedste gedeelte van de kop ligt in de kromming van het duodenum, ter hoogte van de tweede lendenwervel. De voorkant bevindt zich tegenover de maag en de lussen van de dunne darm. Het enigszins gebogen, prismavormige lichaam van de alvleesklier kent drie vlakken en drie uiteinden. De naar linksboven gerichte staart is stomp en aan de voorkant met buikvlies bedekt. Hij ligt gedeeltelijk tegen de milt. De doorsnee van de afvoergang van de alvleesklier, die het lichaam ervan in zijn volle lengte doorloopt, wordt groter naarmate men van de staart naar de kop gaat. Onderweg neemt de afvoergang dunne gangetjes in zich op die van de klierkwabjes afkomen.Het endocriene deel van de klier bestaat uit het van de pancreas eilanden, dat tussen de kwabjes van de klier liggen. Ze hebben geen gangetjes maar geven de insuline direct in de bloedbaan af.

Klier

Insuline verhoogt de doorlaatbaarheid van de celmembraan ten aanzien van glucose en versnelt de verwerking van de glucose uit de tussencelvloeistof in het cel binnenste. De verbetering van het glucosetransport door de membranen van de spiervezels en de levercellen ten gevolge van de insuline draagt bij tot de synthese van glycogeen en tot de stapeling ervan in de lever en de spieren. Insuline wordt voortdurend afgescheiden; de productie van insuline neemt tijdens de spijsvertering toe, en vermindert als men nuchter is. Na de aanvoer van glucose, of na een hyperglycaemie ten gevolge van lichamelijke arbeid en emoties, stijgt de Insulineafscheiding, zolang als het glucosegehalte in het bloed verhoogd is. En omgekeerd wordt de productie van insuline minder als de glucoseconcentratie lager wordt. Er zijn enkele hormonen die de koolhydraat stofwisseling veranderen en een dergelijk effect op de alvleesklier hebben: adrenaline en glucocorticoïden, hormonen van de bijnieren, en thyroxine, een hormoon van de schildklier.


Relevante artikelen

Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.



Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

MEDISCH VOORBEHOUD

De informatie op Menselijk Lichaam is géén medisch advies. Neem bij twijfel over gezondheid, behandeling of medicijnen altijd contact op met een arts, specialist of apotheker.

Meer informatie

Meld je aan voor de nieuwsbrief

Met het laatste nieuws en gezonde tips