Tong

De anatomische bouw van de tong beantwoordt aan verschillende taken. Hoofdzakelijk bestaat de tong uit spierweefsel; de verschillend verlopende spieren verlenen hem zijn buitengewone beweeglijkheid en vervormbaarheid. Zo kan dit orgaan zijn vele functies, namelijk hulp bij het kauwen, slikken, zuigen en spreken vervullen. Hij is bedekt door een slijmvlies met ruw oppervlak; daarin liggen de smaakzintuigen ingebed. De tong kan onderverdeeld worden in tongpunt, tongrug en tongbasis. Bij opgeheven tongpunt is de tongriem zichtbaar, die in verbinding staat met de onderkant van de mond. Hij wordt verzorgd door een groot aantal bloedvaten en zenuwen; verwondingen van de tong bloeden daarom fors en zijn pijnlijk, maar genezen anderzijds ook snel. De smaakzin zetelt in de smaakknoppen in de tongpapillen, die het slijmvliesoppervlak zijn karakteristieke reliëf geven. De vier basissmaken (zout, zuur, zoet en bitter) worden niet alleen waargenomen maar hangen ook samen met de reuk. Daarom zou men bij kinderen bij het innemen van onaangename geneesmiddelen de neus kunnen dichthouden; om dezelfde reden is ook bij een verstopte neus de smaak verminderd.

Verlamming van een tonghelft is meestal het gevolg van een beroerte. Verlies van smaak- en tastzin aan één kant van de tong duidt eveneens op hersenletsel, dat verschillende oorzaken kan hebben. Tongtremor (trillen) met een spraakgebrek is een teken van een aandoening van het zenuwstelsel en komt voor bij de ziekte van Parkinson en bij alcoholisme. Tongkanker kan ontstaan ten gevolge van roken of het kan zich ontwikkelen op een plaats waar een beschadigde tand in de loop der jaren door irritatie een gezwel heeft doen ontstaan. De tong is met het achterste deel ervan vergroeid met de onderkaak en het tongbeen, aan de zijkanten met de keelwand. Naar voren loopt die spits toe.

Aandoeningen

Bij een aantal ziekten vertonen karakteristieke veranderingen, die als hulpmiddel kunnen dienen bij de diagnose. Het beslagen zijn ontstaat door toegenomen groei van de zogenaamde secundaire papillen, waarin micro-organismen goed gedijen. Bij onvoldoende kauwen worden deze papillen weinig gebruikt en ontstaat een beslagen tong; dit is onder meer kenmerkend voor iedere toestand waarin weinig of geen vast voedsel wordt gebruikt, bijvoorbeeld bij koorts.

Belangrijker dan het constateren van een beslagen tong is de beoordeling van de vochtighuid van het slijmvlies. Een droge tong bij met koorts gepaard gaande aandoeningen in de buik wijst vaak op een aanstaande of reeds beginnende buikvliesontsteking. Een gladde atrofische ziet men bij vele bloedziekten (bijvoorbeeld bij pernicieuze anemie), ook bij maagkanker, bij atrofische gastritis en bij ouderdom. Bij roodvonk ziet men de zogenaamde frambozentong, veroorzaakt door zwelling van de papillen met afstoting van epitheelcellen en papillen tijdens de eerste dagen van de ziekte. Karakteristieke veranderingen ziet men ook bij tyfus: gezwollen en is dik en beslagen, behalve aan de punt en de randen. Een vuurrode gekloofde tong is typerend voor pellagra. De zogenaamde zwarte haartong berust op woekering van papillen op het achterste deel. Bij zieken met een ondermijnd weerstandsvermogen, en ook bij langdurige behandeling met antibiotica, treedt vaak een spruwachtige schimmelvorming op in de hele mondholte, die ook de tong kan aantasten. Op het meestal droge slijmvlies ziet men een witachtige, iets uitstekende aanslag, die zich moeilijk laat verwijderen. Kinderen hebben deze pijnlijke kwaal vaker dan volwassenen; bij deze laatsten zijn witte vlekken of streepjes op tong en wangslijmvlies als regel een teken van leukoplakie. Dit is een woekering van het epitheel, vaak veroorzaakt door langdurige irritatie, zoals bij pijproken. Er zijn meestal geen klachten, maar de kwaal kan ontaarden, dat wil zeggen overgaan in kanker.

Bij acromegalie ziet men, als een van de symptomen, een vergroting. Pijn (en aan het mondslijmvlies) kan veroorzaakt worden door een afte (stomatitis aphthosa), maar ook zonder aanwijsbare oorzaak kan de tong branden (glossodynie); vaak gaat het bij patiënten die dit verschijnsel hebben om vrouwen in de overgangsjaren; maar ook anemie, diabetes, gebrekkig voedsel en een allergie kunnen een mogelijke oorzaak zijn. Ook mechanische oorzaken moeten niet uitgesloten worden, met name beschadigde tanden of slecht zittende prothesen; bij tandvullingen met legeringen van verschillende metalen (bijvoorbeeld goud- en zilveramalgaam) kunnen door het vocht van het speeksel elektrische stroompjes ontstaan die irritatie veroorzaken.

tong

tong

Het voorste deel van de tong kan zich vrij bewegen en raakt de voorste rij tanden. Aan de onderkant is de tong met de tongriem (frenulum linguae) aan het onderste gedeelte van de mondholte bevestigd. De tong bevat spiervezels, waardoor die kan bewegen.

tong

tong

De van de hals en de onderkaak tot aan de tong reikende spieren verhogen de beweeglijkheid nog meer.
Voor de spijsvertering is de vaardigheid, het voedsel bij het kauwen met de tong heen en weer te bewegen, van betekenis. In de oppervlakte van de tong bevinden zich de smaakknopjes, die het smaakzintuig vormen. Ze liggen in de tussenruimten van de tepelachtige verhogingen (papillen). Hij bestaat uit een netwerk van bundels gestreepte spiervezels, vezelig weefsel, vet, lymfemassa’s, slijmproducerende klieren en uit een bedekking door een slijmmembraan. Het is een mobiele spier waarmee men voedsel kan proeven en verplaatsen tijdens het kauwen, waarmee men de keelholte kan dichtdrukken wanneer men slikt en die van onschatbare waarde is voor het spreken. Hij heeft als belangrijkste basis een uitgroeisel (tuberculum) in de bodem van de keelholte. Het tuberculum groeit vooruit en komt samen met andere weefsels uit het omliggende gebied om zo dit complexe spierorgaan te vormen.

Laterale glosso-epiglotticusplooi

De laterale glosso-epiglotticusplooi (tussen de tong en het strotklepje) bevindt zich aan de basis (wortel) van de tong. Het is een groef die gevormd wordt door het slijmmembraan dat het strotklepkraakbeen en het schildklierkraakbeen in de keelholte (larynx) bedekt.

Linguale tonsillen (linguale follikels)

De linguale tonsillen zijn twee ovale organen die zich bevinden aan de tongbasis, achter het foramen secum en de sulcus terminalis, in het slijmmembraan dat de tong bedekt. Vanaf de geboorte tot een leeftijd van zeven jaar worden ze gestaag groter, daarna krimpen ze weer. Iedere tonsil bestaat uit een groot aantal lymfefollikels. De linguale tonsillen maken deel uit van het lymfatisch systeem en zijn belangrijk voor de weerstand van het lichaam tegen infectie. Zij bevatten bacteriedodende cellen die helpen bij de bescherming tegen infectie van het bovenste gedeelte van de luchtpijp.

Mediane glosso-epiglotticusplooi

Het voorste, linguale oppervlak van het strotklepje (epiglottis) is omhoog gebogen, in de richting van de tong. Het oppervlak wordt op het bovenste, vrijliggende gedeelte bedekt door een slijmmembraan dat verspreid wordt naar de randen en de tongwortel, waardoor de mediane en twee laterale glosso-epiglotticusplooien worden gevormd. De laterale plooien zijn gedeeltelijk verbonden met de wand van de keelholte (farynx).

Mediane septum

De twee helften van de tong zijn opgedeeld door een vezelig tussenschot of septum (het mediane septum) dat door het midden loopt. Dit septum kan men extern zien als de centrale groef of mediane groef, die in de lengte over de tong loopt. Mediane sulcus. De mediane sulcus is een smalle groef in de middellijn bovenop de tong die kleiner wordt naarmate hij omhoogloopt.

Palatinale tonsil

De palatinale tonsillen zijn twee verheven, ronde lichamen van lymfatisch weefsel, die zich zich aan weerszijden in de keelholte bevinden. Zij liggen onder het slijmmembraan en zijn nauw verbonden met het zachte gehemelte. Ze verschillen van mens tot mens in grootte en vormen een klein onderdeel van de afweer van het lichaam tegen infectie. De tonsillen bevatten bacteriedodende cellen. Wanneer zij ontstoken raken ontstaat een toestand die bekend staat als tonsilitis.

Palatofaryngeale boog

De palatofaryngeale boog bevindt zich vlak bij de huig (uvula) en het gehemelte (palatum). Het hard gehemelte bevindt zich voor in de mond en het zacht gehemelte achter in de mond, vlak bij de keelholte. De huig hangt als een slinger in het midden aan het zacht gehemelte. Aan weerszijden van de basis van de huig bevinden zich twee gebogen plooien van het slijmmembraan die palatofaryngale bogen heten.

Palatoglossale boog

De palatoglossale boog wordt gevormd door de verbinding van de gehemelte-tongspier (musculus palatoglossus) met het bovenste gedeelte van de tong en het achterste gedeelte van het gehemelte (palatum).

De tong bestaat uit een tonglichaam (corpus linguae), de aan de voorzijde vlak afgeronde tongpunt en de tongwortel. Het in de lengte en dwars lopende gewelfde oppervlak is de tongrug (dorsum linguae). In de lengte ligt de middengroeve van de tong, die het tonglichaam in tweeën deelt. De onderkant van de tong is alleen aan de voorkant vrij beweeglijk; een slijmvliesplooi, het tongbandje (frenulum linguae), verbindt de tongbodem met het tandvlees en fixeert zo de tong. Er zijn twee soorten tongspieren. De ene groep
hecht aan bot aan en is vervlochten met het tonglichaam; de andere groep vormt de eigenlijke tongmusculatuur binnenin de tong. Het slijmvlies van de tong is glad bij de tongwortel, de onderkant van het tonglichaam en de tongpunt; op de tongrug daarentegen is het ruw. Deze ruwheid wordt veroorzaakt door de zogenoemde tongpapillen. Hiervan kent men er vier soorten.

Over het gehele tonglichaam liggen draadvormige papillen (papillae filiformes), die het slijmvlies zijn fluweelachtig karakter geven. Zij zijn opvallend aanwezig voor op de tong aan de zijkanten, en in de buurt
van de omwalde papillen.

Zwamvormige papillen (papillae fungiformes) zijn in hoofdzaak te vinden op de tongrug en aan de zijkant. Zij zijn kegelvormig en groter dan de draadvormige papillen, waarvan ze ook goed kunnen worden onderscheiden.

De bladerige papillen (papillae foliatae) bevinden zich aan de zijkant. Ze verschillen in grootte en zijn vooral in het achterste tonggebied bijzonder goed ontwikkeld.

De smaakreceptoren nemen informatie op over het karakter van de stoffen die in de mond komen. Als ze geprikkeld worden, veroorzaakt dat talrijke primaire reacties die de spijsverteringsorganen op gang
brengen. De smaakreceptoren liggen op de smaakpapillen – achterin de keelholte, op het zacht gehemelte, de amandelen en het strotklepje. De grootste liggen op de punt, aan de zijkanten, en achter op. Er zijn vier elementaire smaken: bitter, zoet, zuur en zout. De meeste papillen reageren slechts op een smaak, maar er zijn er ook die op twee of drie verschillende prikkels reageren. Met de voorkant neemt men in hoofdzaak zoet waar, de tongbasis reageert op bitter, de tongranden op zuur, en zout wordt geproefd met de zijkanten van de tongpunt.


Relevante artikelen
1 reacties
  1. ik heb soms kleine witte plekken op mijn tong wat moet ik doen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

MEDISCH VOORBEHOUD

De informatie op Menselijk Lichaam is géén medisch advies. Neem bij twijfel over gezondheid, behandeling of medicijnen altijd contact op met een arts, specialist of apotheker.

Meer informatie

Meld je aan voor de nieuwsbrief

Met het laatste nieuws en gezonde tips