Spierweefsel
Spierweefsel is elastisch weefsel, dat het vermogen heeft onder invloed van prikkels van vorm te veranderen. Bij prikkeling trekt een spier zich samen, waardoor hij korter en dikker wordt. Als prikkels kunnen dienen warmte, koude, kloppen of stoten, contact met chemische stoffen, elektriciteit. De spieren trekken zich over het algemeen samen onder invloed van een zenuwprikkeling. Samentrekking kost de spiercellen veel energie. Als ‘brandstof’ wordt glucose gebruikt. Net zoals in de lever, kan in de spiercellen glucose in de vorm van glycogeen tijdelijk worden opgeslagen. Glucose wordt met behulp van zuurstof verbrand tot koolzuurgas en water. Deze afbraak vindt plaats in de mitochondriën, de ‘energiecentrales’ van de cel. De energie die bij de afbraak van glucose vrijkomt, wordt niet alleen benut voor samentrekkingen van de spiercel. Bij werkende spiercellen komt een groot deel van de energie vrij in de vorm van warmte. De lichaamstemperatuur van de mens en warmbloedige dieren vogels en zoogdieren komt grotendeels tot stand door de warmte die de spiercellen produceren.
Samentrekking van spiercellen hoeft niet altijd tot beweging van een lichaamsdeel te leiden. Ook wanneer het lichaam volkomen in rust is, zit er op de spieren een zekere spanning, die in stand wordt gehouden door de samentrekking van een deel van de spiercellen. We kunnen de ‘rustspanning’ eenvoudig voelen, door de vingers op een rustende spier te leggen. Werkende spieren, die zich niet kunnen samentrekken, oefenen op de beenderen een bepaalde kracht uit. De spanning in deze spieren is evenredig aan de kracht, die ze uitoefenen.
Ook wanneer we ‘onbeweeglijk’ staan of zitten, zijn vele spieren van ons lichaam in werking, vooral de spieren van de benen en de romp. Samen zorgen deze spieren ervoor, dat het lichaam zijn houding en evenwicht bewaart. Dreigt het staande lichaam bijvoorbeeld naar voren te vallen, dan trekken de spieren van de rug en de achterzijde van de benen zich samen en ontspannen zich de spieren aan de voorzijde van het lichaam, zodat het evenwicht hersteld wordt. Van deze spierwerking merken we in normale toestand niets. Wel voelen we na lange tijd staan, dat de spieren vermoeid worden.
Spieren werken gewoonlijk samen; een spier werkt zelden alleen. Wanneer bijvoorbeeld de buigspieren van de arm zich samentrekken, verslappen de strekspieren van de arm zich, en omgekeerd. Spannen zich de buigspieren én de strekspieren van de arm, dan blijft de arm in een bepaalde stand staan. Door oefening en veel gebruik worden de spieren forser en dikker. De spierbuik (het middelste deel van de spier) is dan bij samentrekking als een harde zwelling te voelen. De gewichtstoename van veelgebruikte spieren komt niet tot staad doordat het aantal cellen in deze spieren groter wordt, want spiercellen kunnen zich niet delen. Na de geboorte blijft de hoeveelheid spiercellen in een spier altijd hetzelfde. Wel kunnen spiercellen opzwellen, omdat het aantal myofibrillen in de cel toeneemt. Bij beschadiging van spieren wordt de plaats van de afgestorven spiercellen opgevuld met bindweefsel (littekenweefsel). Ook dan kunnen geen nieuwe cellen worden aangemaakt.
Samentrekking van spieren die aan het skelet zijn vastgemaakt, leidt meestal tot zichtbare vormveranderingen van het lichaam. We zien een lichaamsdeel bewegen of we zien de spieren die zich samentrekken, opbollen onder de huid.
Onzichtbaar zijn de bewegingen van de spieren in de ingewanden. Deze bewegingen hebben tot doel, de inhoud van een hol orgaan uit te drijven (galblaas, urineblaas, baarmoeder) of de inhoud van een buisvormig orgaan voort te bewegen (darmen, galwegen, urinewegen). Tussen skeletspieren en ingewandsspieren bestaan belangrijke verschillen. Skeletspieren bewegen zich over het algemeen onder invloed van onze wil: ze zijn willekeurig. Ingewandsspieren werken ‘automatisch’. Van de inwendige bewegingen hebben we meestal geen weet en we kunnen er ook geen invloed op uitoefenen. Ingewandsspieren worden daarom onwillekeurige spieren genoemd.
De samentrekking van ingewandsspieren komt langzaam tot stand en blijft gewoonlijk gedurende langere tijd bestaan, terwijl de skeletspieren zich snel en kortdurend samentrekken. Bekijken we de beide soorten spierweefsels onder de microscoop, dan blijken ook de celvormen te verschillen. De cellen van skeletspieren vertonen een dwarse streping en worden daarom dwarsgestreepte spiercellen genoemd. Cellen van ingewandsspieren missen de dwarse streping en worden gladde spiercellen genoemd.
Een uitzondering vormt de hartspier, die is opgebouwd uit dwarsgestreepte hartspiercellen.
Dwarsgestreept spierweefsel vinden we in de skeletspieren en verder in de huidspieren van het gezicht en in enkele uitwendige kringspieren, (om de mond, het oog, de anus).
Dwarsgestreepte spiercellen zijn in verhouding met andere cellen zeer lang: van enkele millimeters tot vele centimeters.
Vanwege de uitgerekte vorm spreekt men vaak van spiervezels. Deze vezels zijn levende cellen en mogen niet verward worden met de levenloze bindweefselvezels. Voor de onderdelen van een spiervezel zijn enkele speciale namen in gebruik. Het celmembraan van een spiercel wordt sarcolemma genoemd (van: sar cos = spier).
Het endoplasmatisch reticulum van de spiervezel noemt men sarcoplasmatisch reticulum. Het bestaat uit membranen, die zeer regelmatig gerangschikt zijn in de lengterichting van de spiervezel, tussen de myofibrillen. Myofibrillen zijn draadvormige organellen (celorgaantjes) die het vermogen hebben zich samen te trekken. Myofibrillen vertonen dwarse strepen, in lichte en donkere banden. Tussen de myofibrillen in liggen enkele mitochondria.
De dwarsgestreepte spiervezel bevat verder vele celkernen, die op regelmatige afstanden in het verloop van de spiervezel liggen.
Omdat de spiervezel helemaal gevuld is met myofibrillen, worden de kernen tegen het sarcolemma (celmembraan) aangedrukt.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.