Beenderen
Beenderen vormen gezamenlijk het skelet van het lichaam. Samen met de kraakbeenderen, gewrichten en spieren vormen ze het spierskeletsysteem. Het wordt door pezen en banden bijeengehouden en bestaat uit 212 beenderen. Afgezien van tandglazuur is been het hardste lichaamsweefsel. Het dichtst gevormde deel van het been is de buitenste ‘mantel’ ervan, het inwendige deel is poreuzer (sponsachtig). De meeste mineralen van het lichaam, vooral calcium en fosfor zitten in de beenderen en zijn mede bepalend voor de stevigheid van de beenderen. Beenderen zijn van zeer fijne kanaaltjes (kanalen van Havers) doortrokken, waardoor het bloed, lymfe en zenuwen tot in het been komen. Rondom het been zit het beenvlies, het periost, dat voorzien is van talrijke bloedvaten, zenuwen en lymfevaten. Het periost is buitengewoon pijngevoelig. In het binnenste van het been zit het beenmerg, het hoofdorgaan voor de aanmaak van bloed.
De beenderen komen in nogal wat vormen voor. Zo zijn er bijvoorbeeld pijpbeenderen (bijvoorbeeld het dijbeen), korte beenderen (bijvoorbeeld de handwortelbeentjes), platte beenderen (bijvoorbeeld het schedelbeen) en onregelmatige beenderen (bijvoorbeeld de wervellichamen). De meeste beenderen ontstaan uit kraakbeen, soms echter direct uit een bindweefselstructuur (zie bindweefsel). Beenderen bestaan naast mineralen uit organisch materiaal. Bij oudere mensen is het aandeel van de mineralen in de beenderen hoger ten opzichte van die van kinderen, zodat de beenderen van ouderen brozer zijn. Beenderen kunnen door een breuk (zie fractuur) of door beenderziekten beschadigd raken.
Het skelet van het menselijk lichaam bestaat uit meer dan 200 verschillende beenderen, die elk hun eigen taak hebben. Samen met het kraakbeenweefsel vormt het botweefsel de steun voor ons lichaam. Tegelijkertijd beschermt het de erachter liggende weke delen van het lichaam en dient het als aanhechtingspunt voor het spierstelsel.
Een andere belangrijke rol van de beenderen bestaat uit de stofwisselingsactiviteit ervan (calcium-huishouding, bloedvorming in het rode beenmerg).
Kraakbeen
Kraakbeenweefsel bevindt zich hoofdzakelijk in het skelet en in de luchtwegen. Het bestaat uit kraakbeencellen (chondrocyten), die in kleine groepen in een kraakbeensubstantie (extracellulaire matrix) liggen. Op basis van de soort en de hoeveelheid van de vezels wordt onderscheid gemaakt tussen elastisch kraakbeen, hyalien of glasachtig kraakbeen en vezelig kraakbeen.
Het voorzien van het kraakbeen van voedingsstoffen vindt óf door gewrichtsvocht óf via het kraakbeenvlies plaats. Kraakbeen beschikt over een hoge vastheid en is zeer veerkrachtig. Het bot is een orgaan, dat uit verschillende soorten weefsel bestaat.
Opbouw van het bot
Naast botweefsel, dat het grootste deel van het bot uitmaakt, vindt men in het beenmerg vet- en bloedvormend weefsel, straf bindweefsel op het beenvlies, kraakbeen in de
groeizone en bij de gewrichtsuiteinden, en elastisch bindweefsel in de wand van de bloedvaten. De bloedvoorziening van de botten vindt vanuit de bloedvaten plaats. Overal, waar zich geen gewrichtsuiteinden bevinden, wordt het bot volledig door het beenvlies (periosteum) omgeven. Dit bestaat uit twee lagen:
een beenvormende laag ligt direct tegen het bot aan. In de groeifase bevat deze laag talrijke beenvormende cellen (osteoblasten), die bij de volwassen mens in aantal afnemen en pas wanneer een botbreuk optreedt, weer opnieuw cellen gaan vormen en opnieuw ingezet worden. De buitenste laag van het beenvlies bestaat uit een netwerk van trekvaste vezels. Hierdoor is deze laag direct vast met het bot verankerd. De laag dient voor het vastmaken van pezen, spieren en banden. Het beenvlies wordt via bloedvaten en lymfevaten van bloed voorzien. Al met al is het bot – met uitzondering van tanden – de hardste substantie van het menselijk lichaam.
Botvorming
De botvorming vindt op twee verschillende manieren plaats. Óf het bot ontwikkelt zich direct uit het bindweefsel (desmale verbening) zoals bijvoorbeeld bij platte schedelbeenderen of bij de beenderen van de aangezichtsschedel óf het bot vervangt, vooral in de groeifase, het kraakbeen op de uiteinden van de lange pijpbeenderen. Hier bevindt zich een groeischijf tussen schacht en uiteinde van het been.
Aan beide kanten van de schijf wordt kraakbeen afgebroken en door botweefsel vervangen. Tegelijkertijd wordt echter ook nieuwe kraakbeenmassa gevormd, zodat een lengtegroei mogelijk is. De diktegroei komt via het beenvlies tot stand en vindt het hele leven door plaats.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.