Kauwen
Kauwen is een beweging van de onderkaak ten opzichte van de bovenkaak, tot stand gebracht door de kauwspieren en dienend om voedsel met de tanden te grijpen en tussen de kiezen fijn te malen.
Er zijn vier paar kauwspieren:
1.grote uitwendige kauwspier (musculus masseter), die loopt van de jukboog naar de buitenhoek van de onderkaak.
2.slaapbeenspier (musculus temporalis), die ook uitwendig ligt en van het slaapbeen naar het zgn. kroonuitsteeksel van de onderkaak loopt.
3.mediale vleugelspier (musculuspterygoideus medialis) die van de schedelbasis schuin naar de binnenkant van de onderkaak loopt.
4.laterale vleugelspier (musculus pterygoideus lateralis) die van de schedelbasis naar de onderkaak en ook naar het kaakgewricht loopt.
De kauwspieren worden verzorgd door een aparte tak van de drielingzenuw (nervus trigeminus); de tak heet nervus masticatorius. Een vijfde spier, die niet tot de eigenlijke groep van de kauwspieren wordt gerekend, maar die wel een functie heeft bij het kauwen, is de tweebuikige spier (musculus digastricus), die enerzijds aan de onderzijde van het slaapbeen aanhecht en anderzijds aan de binnen voorzijde van de onderkaak. Deze spier wordt verzorgd door takken van de drielingzenuw (nervus trigeminus) en van de aangezichtszenuw ( nervus facialis).
De invloed van de zwaartekracht op de rustende onderkaak wordt tegengewerkt door de slaapbeenspier die dan ook kan worden beschouwd als een houdingsspier. Bovendien is deze spier de belangrijkste heffer van de onderkaak indien de mond open staat. Het sluiten van de mond geschiedt niet alleen door de slaapbeenspier maar ook door de grote uitwendige kauwspier. De voor-achterwaartse, zgn. schuifbeweging, en de dwarse bewegingen van de onderkaak komen door werking van de vleugelspieren tot stand. De mond wordt niet alleen door de zwaartekracht geopend indien de werking van de slaapbeenspier verslapt maar ook door de laterale vleugelspieren. De draaiing van de onderkaak (aan één zijde optrekken en aan de andere zijde laten zakken) wordt tevens bewerkstelligd door samentrekking van de tweebuikige spier (aan de opgetrokken kant.
De mate van verkleining van het voedsel is afhankelijk van het aantal kauwbewegingen en de kauwdruk. Deze laatste wordt bepaald door de kauwkracht, uitgedrukt in kilogrammen, gedeeld door het kauwoppervlak in cm2. Gewoonlijk kauwt men beurtelings links en rechts tenzij er bepaalde afwijkingen of klachten zijn.
De maximale kauwkracht is ca. 75 kg. maar voor het meeste voedsel is niet meer dan 15-20 kg nodig. Er is dus een grote reserve aan kauwkracht. Het kauwen is sterk individueel en het hangt sterk af van de kauwgewoonten van de persoon zelf. Kauwbewegingen worden bewust ingezet door prikkels vanuit de schors van de grote hersenen maar ze worden dan via automatisch verlopende reflexen verder afgewerkt. Overal verspreid in de mond liggen zintuigcellen die prikkels, afkomstig van het voedsel, via gevoelszenuwen naar de hersenstam sturen waar het kauwcentrum is gelegen. Van daar worden prikkels via bewegingszenuwen naar de kauwspieren geleid die vervolgens de vereiste druk en het kauwpatroon tot uiting laten komen.
Stoornissen in het kauwen kunnen optreden bij kaakklem en vooral ook wanneer door een proces in de schedelbasis of in de hersenstam de zenuwverzorging uitvalt. We eten in plaats van het “ruwe”, niet al te zeer in de keuken voorbereide, grove voedsel van onze primitieve voorouders dat behoorlijk moet worden gekauwd, voedsel dat van ons kauwapparaat niet veel eist. We eten onze suikers voor een groot deel in de vorm van in allerhande zoetigheid verwerkte suiker en velen van ons snoepen nog tussen de hoofdmaaltijden. Het kauwen bevordert bovendien de afscheiding van speeksel. Voedsel waaraan flink wat te kauwen valt leidt dus tot een ruimere speekselvloed die ook na het kauwen nog een tijdje aanhoudt. Het speeksel heeft alleen betekenis voor de afbraak van hogere suikers (zetmeel enzovoort) die de hoofdbron van suikers in de natuurlijke voedingsmiddelen vormen. Deze worden door de werking van het speeksel tot moutsuiker afgebroken. Het voedsel blijft te kort in de mond om er veel moutsuiker uit vrij te maken: de zetmeelvertering gaat in de maag nog een tijdje door.
Van de aanwezigheid op of bij de tanden van een aanzienlijke hoeveelheid voor bacteriën direct toegankelijke suiker is dus nooit sprake. De na het doorslikken van het voedsel nog rijke speekselafscheiding helpt de mond van etensresten reinigen en eventueel toch nog gevormd zuur neutraliseren. Ons voedsel is echter zo ”goed” toebereid dat er meestal niet veel meer te kauwen valt. Het wordt bijgevolg te weinig gekauwd en meestal na een paar kauwbewegingen doorgeslikt. De zo gunstige ruime speekselafscheiding ontbreekt daardoor in de regel. Bovendien gebruiken de meeste mensen niet slechts veel zetmeel bevattende voedingsmiddelen maar ook nog allerhande zoetigheden in de vorm van suiker of met suiker bereide lekkernijen. Resten hiervan die in klieren en spleten blijven hangen of blijven kleven aan de tandaanslag, worden door de bacteriën aangetast.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.