Spijsverteringsapparaat
Het spijsverteringsapparaat van de mens bestaat uit het spijsverteringskanaal en de organen die met kauwen, slikken, oplossen en opnemen van de voeding, alsook met de uitscheiding van de restproducten uit het lichaam belast zijn. Het spijsverteringskanaal is ongeveer acht meter lang. Gedurende een mensenleven verwerkt het spijsverteringssysteem tussen de 25.000 en 45.000 kilogram voedsel.
Het spijsverteringskanaal begint bij de mondholte. Daarna volgen het middelste en onderste gedeelte van de keelholte, de slokdarm, de maag, de dunne en de dikke darm, die eindigt met het anaal kanaal.
Het spijsverteringssysteem heeft tot taak, de opgenomen voeding om te zetten in voedingsstoffen, d.w.z. in grondstoffen voor de instandhouding van het lichaam. Dit proces heeft in hoofdzaak plaats in het spijsverteringskanaal. Chemische stoffen uit de leverliver en de alvleesklier helpen bij de vertering. Aan het voedsel dat een mens tot zich neemt, onttrekt het spijsverteringssysteem de voedingsstoffen die door de weefsels en organen van het lichaam gebruikt kunnen worden. Deze voedingsstoffen worden door het bloed of de lymfe opgenomen en getransporteerd. Het geschikt maken van het gebruikte voedsel gebeurt door kauwen, kleinmaken en mengen. Chemische veranderingen komen daarna, in fasen waarin de vetten, eiwitten en koolhydraten worden gesplitst. Eiwit bijvoorbeeld bestaat op zijn beurt weer uit bouwstenen, de zogenoemde aminozuren, die als de parels aan een ketting met elkaar verbonden zijn. De enzymen van het spijsverteringskanaal breken de verbindingen tussen schakels in de aminozuurketen af. Daarna worden de aminozuren door de bloedstroom opgenomen en naar de verschillende gebieden in het lichaam getransporteerd waar ze nodig zijn. Daar worden ze weer tot nieuwe eiwitten gevormd, die de groei en al de andere functies van ons lichaam mogelijk maken Koolhydraten komen niet alleen voor als eenvoudige suikers, ze kunnen ook tot lange ketens samengevoegd zijn. Er zijn vele verschillende soorten suikers, maar het lichaam kan maar één soort gebruiken als energiebron: glucose. De koolhydraatketens in de voeding moeten eveneens in kleinere eenheden gesplitst worden, waarna zij dan weer in glucose worden omgezet.
Hierna komen de hoofdfuncties van het spijverterings-systeem aan de orde. Een belangrijke functie is toebedeeld aan de secretie. De kliercellen scheiden spijsverteringsfermenten af, te weten speeksel, maag-, pancreas- en darmsappen, alsmede de gal. Een andere belangrijke functie vervult de motoriek. Zij wordt verzorgd door de spieren in het spijsverteringskanaal, die het kauwen, het slikken en het transport van de voedingsstoffen door het spijsverteringskanaal voor hun rekening nemen, en de onverteerbare stoffen uit het lichaam uitscheiden. De opname van de voedingsstoffen gebeurt in het slijmvlies van de maag, de dunne en de dikke darm. Mondholte, keel en slokdarm
Het spijsverteringsapparaat begint in de mondholte (cavitas oris). Deze wordt aan de voorkant begrensd door de lippen, aan de zijkanten door de wangen, van boven door het gehemelte en van onder door de tong en de spieren die de mondholte vormen. Via de keelholte is de mondholte met de keel verbonden.
De lippen (labia oris) zijn twee spierplooien, die de mondholte afsluiten en aan de mondopening liggen. Het zichtbare gedeelte van de lippen wordt bedekt door de huid, die binnenin de mond overgaat in slijmvlies. Het dikke deel van de lippen bestaat uit de kringspier van de mond, lolos bindweefsel, huid en slijmvlies. Het deel van de lippen dat naar binnen is gericht, is glad en vochtig; het gaat over in het slijmvlies van de tandkasuitsteeksels en het tandvlees. De wangen (buccae) zijn aan de buitenzijde bedekt door de huid, en van binnen met slijmvlies. Tussen huid en slijmvlies ligt de wangspier. Op dezelfde hoogte als de tanden van de bovenkaak, in het slijmvlies van de wangen, ligt de uitvoergang van de oorspeekselklier. De bovenkant van de mondholte wordt gevormd door het gehemelte (palatum), dat uit een hard en een zacht gehemelte (palatum durum et palatum molle) bestaat. De tandkassen van de tandendragende uitsteeksels van het bovenste kaakbeen en de horizontale delen van het gehemeltebeen vormen de basis voor het gehemelte. Op de grens van de keelholte zijn de spieren verlengd tot een kegelvormig puntje, de huig (uvula). Aan weerszijden bevinden zich de gehemeltebogen, waartussen de gehemelteamandel (tonsilla palatina) ligt.
De tong (lingua) is een gespierd orgaan, dat van boven, opzij en deels aan de onderzijde met slijmvlies is bedekt. Men onderscheidt het tonglichaam (corpus linguae) en de tongbasis (radix linguae).Van de onderkant van de tong naar de tongbasis loopt een slijmvliesplooi. Aan weerszijden van deze plooi, op de mondholtebodem, bevinden zich de kanalen van de onderkaaks- en ondertongsspeekselklier.
De klieren die het speeksel (saliva) uitscheiden, noemt men de speekselklieren (glandulae salivales). Het zijn drie grote gepaarde organen. De oorspeekselklier (glandula parotis) ligt aan het buitenvlak van de onderkaakstak en de achterkant van de kauwspier. De onderkaaks- (glandula submandibularis) en ondertongsspeekselklier (glandula sublinqualis) bevinden zich. De tanden (dentes) zijn bevestigd in de kassen van de tandendragende uitsteeksels van de onder- en bovenkaak. Iedere tand heeft een kroon (corona dentis), namelijk het gedeelte van de tand dat zich boven het tandvlees bevindt. Het tandvlees omvat de tandhals (collum dentis). Het gedeelte dat zich in de kas van de kaak bevindt, heet tandwortel (Radix dentis). Naar de vorm van de kroon onderscheidt men de snijtanden (dentes incisivi), de hoektanden (dentes canini), de valse kiezen (dentes premolares) en de ware kiezen (dentes molares). De vier snijtanden van iedere kaak zijn bijtelvormig en worden gebruikt voor het doorsnijden van de voeding. De beide hoektanden zijn spits en dienen voor het scheuren. De vier valse en de zes ware kiezen hebben een breed, ruw oppervlak voor het fijnmalen van het eten. Volwassenen hebben in totaal 32 tanden. De keelholte (pharynx) maakt deel uit van de slokdarm. Hij ligt voor de wervelkolom van de hals en loopt van de schedelbasis naar de zesde halswervel; daar wordt hij nauwer en gaat hij over in de slokdarm. De keelholte is 12 à 15 centimeter lang. Hierdoorheen stroomt de lucht uit de neusholte in die keel en vice versa. In de musculatuur van de keelholte bevinden zich spieren die de keelholte strekken en omhoogheffen.
De slokdarm (oesophagus) loopt van de zesde à zevende halswervel tot de elfde borstwervel. Bij een volwassene is hij ongeveer 25 centimeter lang. Hij verbindt de keelholte met de maag. In ledige toestand is hij plat samengedrukt. De slokdarm heeft drie fysiologische vernauwingen: de bovenste vernauwing achter het ringkraakbeen, de middelste ter hoogte van de aortaboog en de onderste bij het doorgaan van de slokdarm door het middenrif. De spierhuid (tunica muscularis) bestaat uit twee lagen: de buitenste laag, die in de lengte loopt, en de binnenste, die cirkelvormig loopt. In de onderste slijmvlieslaag liggen enkele lymfeknopen ingebed. Op het slijmvlies (tunica mucosa) bevinden zich poreuze vaten van de maagklier; grootte en uiterlijk van deze klier verschillen.
De spijsvertering begint al in de mondholte. Daar wordt het voedsel gekauwd en voorzien van speeksel. Door de invloed van het speeksel begint de vertering van de glucose. Het voedsel bevindt zich ongeveer 15 à 18 seconden in de mondholte. Door de receptoren in de mond worden de zenuwcentra geactiveerd die voor het slikken verantwoordelijk zijn; dit geschiedt via de vezels van de drielings-, gezichts- en tonggatszenuw. Eveneens geprikkeld wordt de secretie van de speekselklier, van de klieren van de maag en de alvleesklier. Bij het slikken sluit de huig automatisch de opening naar de luchtpijp en de stembanden af. De boven-achterkant van de mondholte, het zachte gehemelte, wordt omhooggeheven en sluit zodoende de opening naar de neusholte. Daardoor kunnen de voedingsstoffen alleen in de slokdarm komen. Het ingeslikte voedsel wordt door middel van peristaltische bewegingen, die door het vegetatieve zenuwstelsel gestuurd worden, binnen tien seconden naar de maag getransporteerd.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.