Voeding
Voeding betekent het aan het organisme toedienen van de stoffen die noodzakelijk zijn om het in leven te houden, te doen groeien en arbeid te doen verrichten. Zie ook spijsvertering, stofwisseling, vetzucht.
De voeding moet voldoende water, calorieën, mineralen en vitaminen bevatten. Ongeveer 70% van het lichaam bestaat uit water. Een deel daarvan wordt, samen met afvalstoffen, via de nieren uitgescheiden. Tevens vindt waterverlies plaats door de uitademing en via zweet en ontlasting. Dit verlies moet constant gecompenseerd worden.
Daarnaast is voor alle levensprocessen energie nodig. Pas met de dood houdt de behoefte van de lichaamscellen aan ‘brandstof’ op. De brandstofbehoefte van het lichaam tijdens een slaap van acht uur bedraagt ongeveer 500 calorieën (de calorie is een ook in de voedselleer gebruikte eenheid van energie, de eenheid calorie wordt echter in toenemende mate verdrongen door de internationale eenheid joule, waarbij 1 joule gelijk staat aan 0,24 calorie). Toenemende lichamelijke activiteit vereist ook meer energie; met zittende bureau-arbeid bijvoorbeeld worden 40-50 calorieën per uur verbruikt, met licht huishoudelijk werk 100-150 en met zeer zwaar werk 300. Bij sportbeoefening varieert dit van 150 calorieën per uur bij een lichte tenniswedstrijd tot 900 bij een inspannende partij badminton. De opname van calorieën loopt sterk uiteen en hangt zowel af van de activiteit als van de grootte van het lichaam (bij volwassenen bedraagt de behoefte in rust 40 calorieën per vierkante meter lichaamsoppervlak per uur). Een andere factor in de energiebehoefte is groei: jongeren hebben ondanks de geringere grootte van hun lichaam een minstens even grote toevoer van calorieën nodig.
De juiste hoeveelheid opgenomen calorieën kan berekend worden, ervan uitgaande dat eiwit en koolhydraten 4 calorieën per gram opleveren en vet 9 calorieën per gram. Een evenwichtig dieet dient minstens 60 g eiwit per dag en voldoende koolhydraten en vet te bevatten om de caloriebehoefte grotendeels te dekken. Bij suikerziekte (diabetes) dient de hoeveelheid koolhydraten in de voeding nauwkeurig te worden bepaald, terwijl bij een slechte nierfunctie de hoeveelheid eiwit beperkt dient te zijn. Enkele mineralen, zogenaamde spoorelementen, zoals kobalt, koper en molybdeen heeft het lichaam in minieme hoeveelheden nodig; andere zoals natrium en kalium zijn belangrijke bestanddelen van lichaamsvloeistoffen. Calcium en fosfaat zijn belangrijk voor de botopbouw, ijzer is van belang voor de bloedkleurstof en jodium voor de functie van de schildklier.
Om de behoefte aan voedsel van een gezonde volwassen populatie te kunnen berekenen heeft men het ‘standaarddieet’ samengesteld. In West-Europa omvat de dagelijkse voeding ongeveer 100 g eiwit, 100 g vet en 400 g koolhydraten. De koolhydraten leveren de meeste calorieën; brood en aardappelen zijn daarom belangrijke bestanddelen van ons voedsel. Suiker bevat eveneens veel koolhydraten. Vet – zowel plantaardig (slaolie bijvoorbeeld) als boter, varkensvet en braadvet – leveren in verhouding tot hun hoeveelheid meer energie. De eiwitten in het voedsel zijn als energiebron onbeduidend maar toch onmisbaar omdat sommige aminozuren – van essentieel belang voor het vormen van weefsels, fermenten en hormonen – door het lichaam zelf niet kunnen worden geproduceerd (zogenaamde essentiële aminozuren). Men treft eiwit aan in vlees, eieren, kaas en melk en ook in een aantal plantaardige voedingsmiddelen zoals bonen. Melk is een vrijwel ideale voeding; weliswaar ontbreekt ijzer in melk, maar het bevat eiwit, koolhydraten en vet en is bovendien rijk aan calcium, fosfaat en enkele vitaminen.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.