Mond en slokdarm
De mond en slokdarm speelt een rol bij zowel de ademhaling als de spijsvertering. De esophagus of slokdarm is een deel van het spijsverteringskanaal. De mond is een veelzijdig deel van de menselijk anatomie, dat bij het spreken voor de articulatie zorgt en bij het eten voor de smaak, het kauwen en het slikken. De mondholte ligt direct onder de neusholte en wordt aan de bovenkant gevormd door het gehemeltebeen en de bovenkaak en aan de onderkant door de onderkaak. Aan de opening van de mondholte liggen de lippen – spierstructuren die bedekt zijn met een dun membraanweefsel van de huid. De lippen zijn tijdens het kauwen gesloten om het voedsel en de vloeistoffen in de mond te houden. Ze helpen met het verplaatsen van het voedsel bij het kauwen, verzorgen de articulatie bij het spreken en kunnen zelfs een vriendelijk zoentje geven. In de mondholte zijn de tanden en kiezen in de bovenkaak (maxilla) en in de onderkaak (mandibula) bevestigd en vormen zo als het ware een galerij. De spieren en de huid van de wangen bedekken de buitenkant van de mondholte en de onderzijde wordt gevormd door de gespierde tong en de slijmvlieslaag daaronder. Deze spieren zijn onder andere de genioglossus , de styloglossus en de hyoglossus.
Mond en slokdarm
Als iemand voedsel in de mond neemt, sluiten de lippen zich (behalve bij ongehoorzame kinderen) en beginnen de speekselklieren speeksel te produceren. Het speeksel maakt de mond en het voedsel vochtig. De binnenzijde van de lippen, de tong en de wangen bewegen het voedsel heen en weer zodat het tussen de tanden en kiezen terechtkomt, die het voedsel vermalen. Door deze bewegingen en de malende werking van de kiezen wordt het voedsel een soort pasta, vermengd met speeksel. Enzymen in het speeksel beginnen met het verteren van het voedsel en de tong beweegt een deel van het voedsel naar de achterzijde van de mondholte door het op en neer te duwen tegen het harde gehemelte. Het zachte gehemelte beweegt zich intussen omhoog om de neusholte af te sluiten. De voedselbrij, ook wel een bolus genoemd, wordt doorgegeven naar de pharynx of keelholte. De epiglottis (strottenklepje) komt omlaag en sluit zo de luchtwegen af, zodat er geen voedsel in het strottenhoofd kan komen. Vanuit het strottenhoofd beweegt de bolus zich in zogenaamde peristaltische (samentrekkende) bewegingen omlaag door de slokdarm naar de maag, waar het voedsel verder verteerd wordt.
De slokdarm is een lange, buigzame buis die van het strottenhoofd boven in de keel naar de maag loopt. De slokdarm is ongeveer 20 cm lang en heeft wanden van spierweefsel die zich in peristaltische bewegingen samentrekken om de bolus naar de maag te transporteren. Een veel voorkomende aandoening is het zogenaamde brandend maagzuur dat optreedt als het zuur uit de maag in de slokdarm terechtkomt. Omdat de slokdarm, in tegenstelling tot de maag, geen beschermend slijmvlies bevat, veroorzaakt dit zuur een brandend gevoel net achter het sternum (borstbeen) en wordt daarom brandend maagzuur genoemd.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.