Rompspieren

De rompspieren worden onderverdeeld in de rug-, borst-, buik en perineum- of damspieren. Daartoe rekent men ook het middenrif. De rugspieren (musculi dorsi) laten veelvoudige verbindingen zien. De monnikskapspier (musculus trapezius) is een trapeziumvormige platte, brede rugspier die aan weerszijden van de nekwervelkolom verloopt. Hij ontspringt aan het achterhoofd en aan de nekwervel en orstwervelkolom, loopt opzij uit en is bevestigd aan het bovenarmgewricht. Hij brengt het schouderblad en de wervelkolom bij elkaar. Door zijn bovenste bundels trekt hij het schouderblad naar boven, door de onderste naar beneden. Als het gebied van de bovenarm gefixeerd is, trekken beide spieren de kop naar achter. Bij eenzijdige samentrekking wordt de kop naar de overeenkomstige kant gebogen en wordt het gezicht naar de tegenovergestelde kant gedraaid.

De breedste rugspier (musculus latissimus dorsi) ligt aan het oppervlak aan het dorsale en laterale vlak van de borstkas; hij is afgeplat en breed. Hij ontspringt hoofdzakelijk aan de doornvormige uitsteeksels van de vijfde tot zesde borstwervel en aan het achtersegment van het heupbeen, is naar boven gericht en
insereert aan het schouderblad. Hij vormt de achterwand van de okselholte. De brede rugspier trekt de geheven arm met een lichte binnenwaartse draai naar beneden, en de hangende arm trekt hij naar achter. Hij sluit de gespannen bovenste extremiteiten tegen de romp aan; bovendien tilt hij bij het ademen de onderste ribben. De grote ruitvormige spier (musculus rhomboideus maior) is een gestrekte rugspier in de vorm van een parallellogram, die het schouderblad tegen de wervelkolom moet trekken. Hij bevindt zich tussen halswervelkolom en binnenste schouderbladrand. De kleine ruitvormige spier (musculus rhomboideus minor) ontspringt aan de halswervels en ligt evenals de vorige spier onder de monnikskapspier in het gebied tussen de schouderbladen. Aanhechting en functie van de kleine en grote ruitvormige spieren zijn gelijk.

De heffer van het schouderblad (musculus levator scapulae) ligt in de tweede spierlaag. Hij is langwerpig en ligt onder de monnikskapspier in het segment van het achterhoofd. Hij ontspringt in de dwarsuitsteeksels van de bovenste vier halswervels en is naar onder en iets opzij gericht. Hij hecht aan in het bovensegment van de wervelkolomrand aan het schouderblad. Als het schouderblad aangespannen is, buigt hij de wervelkolom naar achter en naar zich toe. De achterste bovenste gezaagde spier (musculus serratus posterior superior) wordt bedekt door de ruitvormige spieren. Hij ontspringt aan de doornvormige uitsteeksels van de onderhals en de boven borstwervels, en loopt van de tweede tot de vijfde rib. Functie: het optrekken van de ribben en ondersteuning van de inademing.

De achterste onderste gezaagde spier (musculus serratus posterior inferior) loopt van de lendenwervelkolom naar de vier laatste ribben. Hij is getand van uiterlijk. Functie: het neerdrukken van de ribben en ondersteuning van de uitademing. De groep van rugspieren (musculus erector spinae) is de krachtigste en langste rugspier; hij recht de ruggengraat. Hij reikt tot aan de krommingen van de ribben en hecht aan in de uithollingen aan weerszijden van de doornuitsteeksels. Hij ontspringt aan het heup- en heilbeen en loopt naar boven. In het gebied van de lendenen splitst hij zich in drie grote spierbundels.

De darmbeen-ribbenspier (musculus iliocostalis) vormt de zijkant van de groep van rugspieren. Hij is met vele spier- en peestandjes in de holtes van alle ribben en aan de dwarsuitsteeksel van de onderste
halswervels bevestigd. Naar plaats wordt hij in drie spieren verdeeld: de lendenspier, de borstspier en de wervelspier. De langste spier (musculus longissimus) is het tweede onderdeel van de groep van rugspieren. Hij behoort tot de oppervlakkige rugmusculatuur, loopt van het heiligbeen naar de schedelbasis en wordt ingedeeld in een borst-, een hals- en een hoofdgedeelte. Functie: stabilisatie van het lichaam in rechtopstaande stand.

De spier van de doornvormige uitsteeksels (musculus spinalis)is de derde groep van deze spierbundel. Hij loopt parallel aan de doornvormige uitsteeksels en kan evenals de hiervoor beschreven spier naar plaats in
drie onderdelen worden verdeeld. De spier in zijn geheel tilt bij tweezijdige inkorting de wervelkolom op en houdt het lichaam in een rechtopstaande positie. Bij een eenzijdige contractie buigt hij de wervelkolom zijwaarts. De bovenste spierstrengen trekken het hoofd naar hun kant toe. Tevens laat deze spier de ribben
dalen en werkt hij hun beweging naar boven tegen.

De spier van de dwarsuitsteeksels (musculus transversospinalis) ligt onder de heffer van de romp en vult langs de gehele wervelkolom de uithollingen tussen de doornuitsteeksels en de dwarsuitsteeksels op. Hij loopt, gekoppeld aan de korte spierstrengen die van de dwarsuitsteeksels van de dieperliggende wervels naar de doornuitsteeksels van de hogergelegen wervels leiden in een schuine richting. Men deelt ze naar lengte in. De halfdoornspier (musculus semispinalis) verloopt van de dwarsuitsteeksels van de onderste zeven borstwervels naar de doornuitsteeksels van de bovenste borst- en halswervels, en ook naar het achterhoofd. Hij vertakt zich in het borst-, hals- en hoofdsegment. Bij contractie van al zijn strengen trekt deze spier het bovendeel van de wervelkolom op, trekt het hoofd ruggewaarts en houdt het in afgewende positie; bij een eenzijdige verkorting van de spier veroorzaakt hij een geringe draaiing.

De veelal gespannen rompspieren van de werveluitsteeksels (musculi multifidi) bewerkstelligen het draaien en zijwaarts bewegen van de wervelkolom en houden de fysiologische kromming van de lendenen stabiel. De draaispieren van de hals (musculi rotatores), de borst en de lendenen dragen bij tot het stabiliseren van het lichaam in rechtopstaande positie, ze zorgen voor de stabiliteit van de van de krommingen van de wervelkolom, draaien het hoofd en trekken het nekwaarts. Deze rompspieren bestaan uit lange en korte strengen.

De bandspier van het hoofd (musculus splenius) ligt in het bovenste rugsegment eb bestaat uit twee spierstrengen. Bij tweezijdige contractie strekt hij de hals en draait het hoofd naar achter. Bij eenzijdige inkorting draait hij het hoofd naar de kant van de gecontraheerde spier. In de romp bevinden zich verscheidene korte spieren. De spieren tussen de dwarsuitsteeksels (musculi intertransversarii) bevinden zich steeds tussen de uitsteeksels van twee naburige wervels. Men onderscheidt verscheidene groepen. Ze steunen de wervelkolom en buigen deze bij eenzijdige verkorting zijwaarts.

De rompspieren die de ribben opheffen (musculi levatores costarum) lopen alleen in het borstsegment van de wervelkolom. Ze waaieren onder de grote rugspier straalvormig uit en verwijden de borstkas in de inademingsfase. De korte nekspieren (musculi suboccipitales) vormen het onderste spierniveau; ze behoren tot de groep korte en zwakke spieren. We noemen de rechte achterste hoofdspier, de grote, korte hoofdspier, de rechte buitenste hoofdspier, alsook de achterste en bovenste schuine hoofdspier. Bij tweezijdige contractie wordt het hoofd naar achter gebogen, bij eenzijdige verkorting naar achter en zijwaarts.

De borstspieren (musculi thoracis) deelt men in twee groepen in: de oppervlakkige spieren, die tot de bovenarmgordel horen, en de diepe, de eigenlijke borstspieren.

De grote borstspier (musculus pectoralis maior) ligt in het voorste bovendeel van de borstkas. Hij ontspringt aan de binnenhelft van het sleutelbeen, aan het borstbeen en aan het kraakbeen van de tweede tot de zevende rib. Van daaruit loopt hij naar opzij en naar boven, alwaar hij overgaat in een
pees, zich aan het opperarmbeen hecht onder de grote knobbel. De grote borstspier is een krachtige adductor van de arm en rolt tegelijkertijd de bovenarm binnenwaarts. Bij rechtopstaande houding en aangespannen bovenste extremiteiten zorgt hij voor het uitzetten van de borstkas tijdens de inademingfase.

De kleine borstspier (musculus pectoralis minor) is afgeplat, driehoekig van vorm en komt te liggen onder de voorgaande spier. Hij verloopt van de derde en vierde rib zum naar het ravenbekuitsteeksel van het schouderblad. Hij trekt de schoudergordel naar voren en tilt, te zamen met de grote borstspier tijdens het inademen de ribben op. De spier onder het sleutelbeen (musculus subclavius) is een relatief kleine parallelspier. Hij verloopt van het kraakbeen en de beenderen van de eerste rib naar het sleutelbeen, beperkt de beweging van het sleutelbeen in het sternoclaviculaire gewricht en verhindert een overmatige aanspanning van de bovenarm.

De voorste gezaagde spier (musculus serratus anterior) is een platte, brede, zaagtandaardig geveerde spier, die van de eerste tot de negende rib naar de binnenrand van het schouderblad loopt. Hij trekt het schouderblad naar voren, weg van de wervelkolom en fixeert het samen met de ruitvormige spieren aan het
oppervlak van de borstkas. Als de schoudergordel niet beweegt, ondersteunt hij het inademen.

De diepe buikspieren zijn korte platte rompspieren, die de ruimte tussen de ribben opvullen. Ook deze spieren ondersteunen de inademing. De buikspieren (musculi abdominis) kan men onderverdelen in de voor-, achter- en zijwandspieren. De rechte buikspier (musculus rectus abdominis) is een vlakke, gepaarde spier die tot de groep van de lange buikspieren behoort. Hij loopt van het borstbeen en van het kraakbeen van de vijfde tot de zevende rib aan weerszijden van de witte peesband tot aan de bovenrand van de schaambeengroeve. De rechte buikspier bewerkstelligt een buiging van de romp naar voren.

De piramidespier (musculus pyramidalis) is een niet-constante spier die ligt ingebed in de rectumschede. Hij loopt van het schaambeen naar de witte peesband. De piramidespier is medeverantwoordelijk voor de spanning van de buikwand. De uitwendige schuine buikspier (musculus obliquus externus abdominis) is de grootste buikspier, die van de onderste rib naar de kam van het darmbeen loopt. Hij oefent druk uit op de buikholte en heeft deel aan het zijwaartsbuigen en aan de rechtstandige asrotatie van de wervelkolom. De achterste spierstrengen zijn tevens betrokken bij de vorming van het lieskanaal.

De inwendige schuine buikspier (musculus obliquus internus abdominis) is een brede, platte spier. Hij loopt van de fascie in het lendengebied naar het midden van de darmbeenkam en werkt samen met de zich aan de zijkanten bevindende uitwendige buikspier bij draai- en zijwaartse bewegingen van de wervelkolom. De dwarse buikspier (musculus transversus abdominis) is een platte, brede spier, die de onderste positie in het voorste zijsegment van de buikwand inneemt. Hij loopt van de onderste rib van het peesblad en de bekkenkammen naar de witte peeskam en is trapeziumvormig. De dwarsspier trekt de onderste ribben naar beneden en oefent druk uit op de buikholte.

De witte peesband (linea alba abdominis) is een pees van de oppervlakkige musculatuur in het middengedeelte van het lichaam, tussen het zwaarduitsteeksel van het borstbeen en de schaambeengroef; hij heeft een breedte van een tot twee centimeter. De spieren van de buikwand ondersteunen door hun tonus de druk in de buikholte, waardoor de organen die hier liggen op hun plaats worden gehouden. Contractie van de spieren hier verkleint de buikholte, de organen worden samengedrukt waardoor hun lediging kan worden geactiveerd. De vierhoekige lendenspier (musculus quadratus lumborum) is een platte spier in de achterwand van de buikholte. Hij strekt zich uit aan weerszijden van de wervelkolom tussen de twaalfde rib en de kam van het darmbeen, trekt de laatste rib naar beneden en buigt de lendenwervelkolom zijwaarts.

Middenrif en dam of perineum

Het middenrif (diaphragma) is de belangrijkste ademhalingsspier. Het vormt een koepel, die de borst- en buikholte van elkaar scheidt. Slokdarm, aorta en onderste holle ader gaan door het diafragma heen. Het centrale deel van het diafragma is pezig, en gaat deels over in het erboven liggende hartzakje. Het middenrif ontspringt met zijn ribgedeelte aan het borstbeen en aan de binnenkant van de zes onderste ribben , de ribbenboog. Enkele vezels reiken tot aan de onderste rib, ze stabiliseren deze bij de
ademhaling en werken mee bij bewegingen van de romp. De opening voor de lichaamsaorta (hiatus aorticus) laat de aorta en de borstlymfestam door. De opening voor de slokdarm (hiatus oesophageus) laat de slokdarm en de wandelende zenuwen doorn, die boven de opening liggen. De doorlaat voor de onderste holle ader (foramen venae cavae inferioris), onderste holle ader, ligt in het achterste segment van de pezige spiegel van het middenrif, rechts van het centrale deel.

De dam (perineum) noemt men het kleine gebied tussen de anus en de uitwendige geslachtsorganen. Aan de voorzijde bevinden zich het urineapparaat en de geslachtsorganen met hun spieren, de urinebuis en het diafragma urogenitale. In het anale deel (anus) liggen gedeelten van de endeldarm, van de uitwendige spier die de anus sluit en van de kelk van het kraakbenige bekken. De gespierde kelk van het kleine bekken (diaphragma pelvis) en een dwars tussen de onderste schaambeentakken doorlopende spierplaat (diaphragma urogenitale) vormen samen de bodem van het kleine bekken.

Er zijn verscheidene bekkenspieren. Een ervan is de uit meerdere spierstrengen bestaande oplichter van de aars (musculus levator ani), die zowel aan het rectum en het stuitbeen ontspringt, als bij dunne peesdraden. Deze spier is kort, gepaard en plat. Hij vernauwt het eindgedeelte van de endeldarm, licht die op en trekt hem, te zamen met de bodem van het kleine bekken naar voren en naar boven. Bij vrouwen vernauwt hij de schede. De stuitbeenspier (musculus coccygeus) is een gepaarde, vierhoekige spierband. Hij ontspringt aan het stuitbeen en versterkt de bekkenbodem door samenwerking met de driedelige spier. De uitwendige sluitspier van de aarsopening (musculus sphincter ani externus) bestaat uit dwarsgestreepte spiervezels. Het is een enkelvoudige spier die het ondersegment van de endeldarm omvat. Deze uitwendige sluitspier verzorgt het willekeurig sluiten van de anus.

De diepe urogenitale middenrifspieren bestaan uit verschillende groepen. De diepliggende dwarse bilnaadspier (musculus transversus perinei profundus)vormt de bindweefselige bekkenbodem; het is een trapeziumvormig, dragend spierblad met uitgangen voor de urinebuis in het achterste segment. Hij loopt vanaf de binnenkant van het zitbeen naar het perineum en trekt dit naar achter. De sluitspier van de urinebuis (musculus sphincter urethrae) is onderdeel van de in dwarse richting verlopende spier van de bindweefselige bekkenbodem. Hij bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel, en ligt in het voorste segment van de urine-geslachtsdriehoek. Hij vernauwt de urinebuis bij de vrouw, de klieren achter het urinebuiszwellichaam van de man en de grote klieren in het voorhof bij de vrouw.

Tot de oppervlakkige spieren van het diafragma urigenitale behoren verscheidene spieren. Om te beginnen noemen we de oppervlakkig liggende, in dwarse richting verlopende spier van de bindweefselige bekkenbodem (musculus transversus perinei superficialis). Dit is een gepaarde spier die tot de musculatuur van de bekkenopening behoort en uit slechts enkele vezelweefsels bestaat. De spier loopt vanaf de punt van het zitbeen naar het perineum. Vaak echter ontbreekt hij aan een of aan beide zijden. Hij ondersteunt de werking van de dwars lopende perineumspier en de ejaculatie. De spier van de heiligbeenholte (musculus ischiocavernosus) verloopt van de bekkenopening naar de zwellichaampjes van de penis dan wel de clitoris. Hij bestaat uit twee delen en heeft smallere voor- en achtereinden aan de pezen. Hij ondersteunt de erectie door afsnoering van de aderen die uit de wortels van de zwellichaampjes uittreden. Bij vrouwen bezit hij slechts geringe werking.

De spier van bindweefselige bekkenbodem (musculus bulbospongiosus) doet de zwellichaampjes van de urine-zaadbuis dan wel van de schedevoorhof samentrekken. Bij de man is hij enkelvoudig en ringvormig, en bevindt hij zich op het vrije oppervlak van de urinebuisslijmklier. Hij knelt de slijmklier en de zwellichaampjes af, en ondersteunt de erectie. Bij de vrouw wordt deze spier door de schedevoorhof in tweeën gedeeld en kan men hem dus zien als een gepaarde spier. Hij knijpt de spieren van de ingang
van de schede, en van de zwellichaampjes en de grote klier van de voorhof samen.


Relevante artikelen

Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.



Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

MEDISCH VOORBEHOUD

De informatie op Menselijk Lichaam is géén medisch advies. Neem bij twijfel over gezondheid, behandeling of medicijnen altijd contact op met een arts, specialist of apotheker.

Meer informatie

Meld je aan voor de nieuwsbrief

Met het laatste nieuws en gezonde tips