Vrouwelijke geslachtsorganen

De vrouwelijke geslachtsorganen bestaan uit de beide eierstokken (ovaria), de beide eileiders (tubae) die naar de baarmoeder (uterus) voeren, de schede (vagina), het uitwendig geslachtsdeel (vulva, schaamspleet) en de daarbij behorende klieren. Ook de borstklieren (mammae) worden er soms toe gerekend. Omdat de voortplantingsorganen anatomisch nauw samenhangen met de urinewegen wordt dit geheel ook samengevat onder de naam urogenitale systeem. Ontwikkeling en functioneren van de vrouwelijke geslachtsorganen zijn afhankelijk van regulering door hormonen, die gedeeltelijk in de eierstokken gevormd worden, gedeeltelijk ook in andere endocriene klieren. Schommelingen resp. stoornissen in de hormoonverhoudingen hebben daarom in meer of mindere mate effect op het functioneren van de vrouwelijke geslachtsorganen.

De taak van de vrouwelijke geslachtsorganen:
1) productie, rijping en transport van eicellen voor de voortplanting;
2) opnemen, voeden en ontwikkelen van de bevruchte eicel;
3) productie van vrouwelijke geslachtshormonen;
De bevruchting (conceptie) vindt plaats binnen de vrouwelijke geslachtsorganen (zie zwangerschap). De vruchtbare leeftijd van de vrouw duurt in het algemeen ongeveer van het 15e tot het 45e levensjaar; bekend is dat er uitzonderingen zowel naar boven als naar beneden voorkomen. De aanvang van de menstruatie betekent tevens het begin van de vruchtbare leeftijd; het uitblijven ervan (zie climacterium, menopauze), ook wel ‘overgangsjaren’ genoemd, het einde.
De eierstokken zijn twee organen ter grootte van een walnoot, symmetrisch iets onder navelhoogte tegen de zijwand van het bekken liggend. Zij bevatten rond de 50.000 eicellen, die in onrijpe staat al in de foetus aanwezig zijn. Tot de puberteit treedt geen verdere ontwikkeling van deze eicellen op, maar na het begin van de menstruatie komt iedere maand een eicel tot rijping; dit vindt plaats in een blaasje, de zogenaamde Graafse follikel. Deze stulpt zich geleidelijk uit aan de oppervlakte van de eierstok tot hij knapt, waarbij de rijpe eicel vrijkomt. Deze ovulatie vindt gewoonlijk halverwege de menstruatiecyclus plaats.

Tijdens het rijpen van de eicellen vormen de cellen in de wand van het follikel het zogenaamde follikelhormoon; dit bewerkstelligt de voorbereiding van het slijmvlies van de baarmoeder voor de innesteling van een bevruchte eicel. Na het openbarsten van het blaasje groeien de cellen van de wand naar binnen en zo ontstaat een solide complex van cellen, dat als geel lichaampje (corpus luteum) bekendstaat. Dit vormt een nieuw hormoon, een zwangerschapshormoon dat ervoor zorgt dat het baarmoederslijmvlies goed van bloed blijft voorzien.
De eileiders zijn ongeveer 7-10 cm lang; aan de onderzijde monden ze uit in de baarmoeder; hun trechtervormige bovenzijde is niet vast met de eierstok verbonden maar ligt er met vingerachtige uitsteekseltjes los tegenaan. Aan deze zijde wordt de rijpe eicel opgevangen wanneer deze uit het follikel gestoten wordt; anders zou hij in de buikholte terechtkomen. De binnenkant van de eileiders zijn bekleed met een slijmvlies, dat bezet is met talrijke haarvormige uitstulpseltjes (cilia). Deze zorgen door een golvende beweging voor het transport van de eicellen, dat 3 tot 6 dagen duurt. Wil er een zwangerschap ontstaan dan moet in deze periode een vruchtbare zaadcel met de eicel samenkomen en deze bevruchten. Wanneer, bij uitzondering, een bevruchte eicel zich nestelt in de eileider, kan een buikholte-zwangerschap ontstaan (extra-uteriene of tubaire graviditeit) die veelal een chirurgische ingreep nodig maakt.
De baarmoeder neemt onder de voortplantingsorganen een centrale plaats in en ligt diep in het bekken, direct boven en achter de blaas. Gedurende de zwangerschap neemt hij enorm in omvang toe en beslaat dan het grootste deel van de buikholte. Een niet-zwangere baarmoeder is vergelijkbaar met een buidel ter grootte van een peer met een dikke uit verstrengeld spierweefsel bestaande wand. De onderzijde is de baarmoedermond (portio), waarop de baarmoederhals (cervix) aansluit; het bovenste en grootste deel is het baarmoederlichaam (corpus uteri). Gewoonlijk is een knik aanwezig tussen baarmoederhals en baarmoederlichaam; in deze positie wordt het orgaan door een reeks banden beweeglijk vastgehouden, wat verandering van grootte en ligging tijdens de zwangerschap mogelijk maakt. Anderzijds worden daardoor stoornissen in de ligging van de baarmoeder begunstigd. De spieren van de baarmoederwand behoren tot de krachtigste van het lichaam: ze hebben immers de taak bij de bevalling het kind naar buiten te persen. Van binnen is de baarmoeder bekleed met het endometrium (baarmoederslijmvlies); dit is fluwelig, week en zeer bloedrijk en wordt opgebouwd en afgebroken in de maandelijkse cyclus van ovulatie en menstruatie. Vindt geen bevruchting plaats dan wordt het sterk doorbloede slijmvlies losgemaakt en afgestoten. Komt er een bevruchte eicel in de baarmoeder, dan nestelt dit zich in de baarmoederwand.
De schede dient voor het geslachtsverkeer en functioneert tevens als geboortekanaal. Zij is buisvormig en ongeveer 7-10 cm lang, en maakt een hoek van ongeveer 45 graden met de voorzijde van de buik; de wand bestaat uit enigszins elastisch spierweefsel, de binnenzijde is bekleed met een slijmvlies dat bij geslachtelijke opwinding rijkelijk vocht afscheidt. Ook bijkomende klieren dragen bij tot het vochtig worden van de schede: daartoe behoren de klieren van Bartholin aan weerszijden van de schede-ingang en de klieren van Skène, die rond de monding van de urinebuis liggen.

De vulva (uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen) bestaat uit de schaamlippen (labia), de schaamheuvel (mons veneris) en de kittelaar (clitoris). Onder de clitoris ligt de monding van de urinebuis. De schaamlippen bestaan uit vetrijke huidplooien; de binnenste, kleine schaamlippen zijn zachter en bedekt met slijmvlies. Daar waar zij aan de voorzijde bijeenkomen ligt de kittelaar, die correspondeert met het mannelijk lid, maar veel kleiner is. Ook de clitoris bestaat uit zwellichaampjes, die zich bij seksuele opwinding oprichten. De schaamheuvel bestaat grotendeels uit vetweefsel en is met schaamhaar bedekt. Het maagdenvlies (hymen) is een zacht membraan dat de schede-ingang voor een deel afsluit. Voor aandoeningen van de vrouwelijke geslachtsorganen: zie vrouwenziekten.


Relevante artikelen

Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.



Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

MEDISCH VOORBEHOUD

De informatie op Menselijk Lichaam is géén medisch advies. Neem bij twijfel over gezondheid, behandeling of medicijnen altijd contact op met een arts, specialist of apotheker.

Meer informatie

Meld je aan voor de nieuwsbrief

Met het laatste nieuws en gezonde tips