Pijnstillers
Er bestaan veel geneesmiddelen die pijn kunnen verlichten. Pijnstillers worden in twee hoofdgroepen ingedeeld. In de eerste plaats zijn er de eenvoudige analgetica, die hun nut bewijzen bij het verlichten van allerlei pijnen als spier- en hoofdpijn. De tweede groep wordt gevormd door de krachtiger ‘narcotische’ analgetica, die alleen maar worden toegepast onder zorgvuldige controle, bijvoorbeeld in het ziekenhuis, om hevige pijnen te bestrijden.
De hoofdgroep van niet-narcotische analgetica oefenen een analgetische (pijnstillende), antipyretische (koortverlagende) en ontsteking-remmende werking uit door het blokkeren van de produktie van prostaglandinen, een door het lichaam geproduceerde groep chemicaliën. Deze stoffen zijn verantwoordelijk voor de ontstekingsreacties rond beschadigde weefsels, zowel door een direct effect als door te bewerkstelligen dat andere pijnmediatoren vrijkomen. Pijnreceptoren zijn gevoelig voor deze chemische stoffen en worden ook geprikkeld door de druk die ontstaat als de beschadigde weefsels gaan ontsteken. De combinatie van deze eigenschappen met de koortswerende activiteit maakt deze middelen geschikt voor toepassing bij verkoudheid of griep.
De narcotische analgetica staan ook bekend onder de naam opiaten, omdat ze allemaal chemisch verwant zijn aan morfine, het actieve bestanddeel van opium. Morfine is niet alleen een effectieve pijnbestrijder, maar neemt ook angst weg, doet de emotionele reactie op pijn verminderen en geeft een gevoel van rust. Bijwerkingen zijn braken, constipatie, remming van de ademhaling, verergering van epilepsie en afhankelijkheid of verslaving.
De werking van narcotische analgetica berust op het stimuleren van receptoren die normaal gesproken worden gestimuleerd door de inwendige pijnstillers van het lichaam zelf, de zogenoemde endorfinen*. De hoogste concentraties endorfinen worden gevonden in de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor de pijnwaarneming. Pijnreceptoren die gevoelig zijn voor de inwerking van endorfinen, bevinden zich in de thalamus, het limbische systeem en de hersenstam. De receptoren in de thalamus doen de pijnsensatie afnemen; die in het limbische systeem verminderen de emotionele respons, en de receptoren in hersenstam en ruggenmerg verhogen de drempelwaarde voor pijn door wijziging van het ’gate control’-mechanisme. Narcotische analgetica blijken hun werking vooral in het ruggenmerg uit te oefenen, terwijl de activiteit van de niet-narcotische analgetica zich meer op de perifere receptoren richt. Het nemen van analgetica als aspirine en paracetamol kan helpen bij het verlichten van eenvoudige pijnen als hoofd- en kiespijn. Het is echter verstandig zich te realiseren dat pijn een verschijnsel is dat een oorzaak heeft. Als pijn lange tijd aanhoudt, moet men daarom proberen de oorzaak ervan te vinden en een arts consulteren.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.