Infectiestadia

Het verloop van een infectie kent vier fasen: de incubatietijd, de voortekenen van de ziekte, de ziekte zelf en de herstelperiode. De incubatietijd is het moment van binnendringen van de micro-organismen in het lichaam tot aan de eerste tekenen van de symptomen. Tijdens deze periode passen de micro-organismen zich aan het lichaam aan en vermenigvuldigen zich zodanig dat zij een infectie kunnen veroorzaken. De lengte van de incubatietijd hangt voor een groot deel van de micro-organismen af. De periode waarin de eerste tekenen van de ziekte zich openbaren, wordt gekenmerkt door bijvoorbeeld vermoeidheid en verhoging van de lichaamstemperatuur.

Dit duurt totdat de eigenlijke symptomen van de ziekte merkbaar worden. De persoon is zeer besmettelijk en een ander loopt dan de meeste kans om door hem of haar besmet te raken. Deze periode duurt slechts enkele uren of dagen. De eigenlijke ziekte begint als de specifieke symptomen merkbaar worden. De ernst van de symptomen en de duur van de ziekte hangen af van de vatbaarheid van de gastheer. Het herstel begint als de symptomen beginnen te verdwijnen en de gastheer zich weer gezond gaat voelen. Deze periode kan enkele dagen maar ook verscheidene maanden duren.

Infectiestadia

Normale weerstand van het lichaam

De mens heeft gewoonlijk een verdedigingsmechanisme (weerstand) dat het lichaam tegen infecties beschermt. Deze verdedigingen kunnen worden ingedeeld in niet-specifieke en specifieke verdedigingen. Bij een niet-specifieke verdediging wordt de mens tegen alle micro-organismen beschermd, ongeacht of hij daaraan al eerder is blootgesteld. Bij een specifieke of immune verdediging worden te identificeren bacteriën, virussen, schimmels of andere infectieveroorzakers aangepakt.

Niet-specifieke lichaamsverdedigingen zijn onder andere anatomische en lichamelijke barrières, zoals de huid en slijmvliezen. Elke lichaamsopening in het lichaam heeft eveneens zijn eigen bescherming. De mond verspreidt regelmatig slijmachtig epitheel om de mondholte te zuiveren van micro-organismen. Het speeksel fungeert als een gedeeltelijke buffer tegen infecties. Traanvocht beschermt het oog tegen infecties en spoelt de micro-organismen voortdurend weg. De spijsverteringsorganen hebben ook hun eigen beschermingsmechanismen tegen infecties. Door het hoge zuurgehalte van de maag kunnen er geen infecterende micro-organismen groeien. Speciale, ‘bevriende’ micro-organismen zijn normaal gesproken binnen en buiten het lichaam aanwezig. De ‘bevriende’ micro-organismen in de dikke darm zorgen ervoor dat er daar zich geen ziekte veroorzakende micro-organismen kunnen nestelen.

Tot de specifieke lichaamsverdedigingen behoort het immuniteitssysteem. Immuniteit is de specifieke weerstand van het lichaam tegen infecties door het produceren van antistoffen. Antistoffen werken direct op de infectieveroorzakende organismen. Na een infectie beschikt het lichaam gewoonlijk over voldoende antistoffen om bescherming te bieden tegen verdere infectie. Dit type weerstand is een natuurlijk verkregen immuniteit. Bij de kunstmatige immuniteit kunnen twee belangrijke soorten worden onderscheiden: actieve en passieve immuniteit. Bij de actieve immuniteit produceert de gastheer zijn eigen antistoffen als reactie op antigenen die opzettelijk in het lichaam zijn ingebracht. Bij de passieve immuniteit ontvangt de gastheer natuurlijke antistoffen (bijvoorbeeld via een injectie met antistoffen) die door een andere bron zijn geproduceerd.

Overdracht van infecties
Overal zijn er micro-organismen die het lichaam kunnen infecteren: in de lucht, op stofdeeltjes, in voedsel, op en in planten, dieren, mensen, in grond en water en op vrijwel elke andere plaats. De overdracht van micro-organismen wordt onderverdeeld in vier grote groepen: door contact, de lucht, overbrenger of drager van de ziekte. Meestal wordt iemand geïnfecteerd door contact met een besmette gastheer. Micro-organismen kunnen op drie verschillende manieren via contacten worden overgebracht: direct contact (lichamelijk contact met een besmet persoon), indirect contact (via een besmet voorwerp) en druppeltjes (bijvoorbeeld bij hoesten door een besmet persoon). Voedsel, water en bloed zijn voorbeelden van overbrengers van micro-organismen. Micro-organismen in vochtdruppeltjes of stofdeeltjes worden door de lucht verspreid en vervolgens door iemand ingeademd. Een drager is een dier dat de micro-organismen vanuit een reservoir overbrengt op de gastheer. Hij pikt de ziekmakende organismen op bij een infectiehaard, zoals bloed of ontlasting, draagt de infectie met zich mee en brengt die over op een persoon die vervolgens besmet raakt. Muskieten, vlooien, luizen en teken zijn bekende voorbeelden van dieren die mensen ziek kunnen maken.


Relevante artikelen

Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.



Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

MEDISCH VOORBEHOUD

De informatie op Menselijk Lichaam is géén medisch advies. Neem bij twijfel over gezondheid, behandeling of medicijnen altijd contact op met een arts, specialist of apotheker.

Meer informatie

Meld je aan voor de nieuwsbrief

Met het laatste nieuws en gezonde tips