De huid
De huid (cutis) omhult het gehele lichaam; in de huid en er op bevinden zich talrijke zintuiglijke (sensorische) zenuweinden, en zweet- en vetklieren. De huid heeft een beschermende functie, is een belangrijk orgaan tot regulatie van de warmtehuishouding, heeft deel aan de stofwisseling, dient als uitscheidings- en ademhalingsorgaan, en heeft een uitgestrekt aarnemingsoppervlak.
De buitenste huidlaag heet epidermis (epidermis) en bestaat uit meerlagig epitheel. De buitenste lagen verhoornen constant, terwijl de diepst liggende laag zich voortdurend deelt en nieuwe cellen vormt. Binnen in de eigenlijke huid ligt een speciaal spierweefsel dat bij contractie kippenvel veroorzaakt en de huidklieren tot afscheiding aanzet. Het los bindweefsel in het onderhuids celweefsel en de wijze waarop dit met de eronder liggende weefsels is verbonden, maken de beweeglijkheid van de huid mogelijk. Het onderhuids celweefsel is op diverse plaatsen in het lichaam, al naar gelang de stofwisselings-conditie, het geslacht en de leeftijd, verschillend ontwikkeld; ook andere factoren spelen daarbij een rol, zoals het beroep.
De huidklieren (glandulae cutis) worden onderscheiden in talg- en zweetklieren. De talgklieren (glandulae sebaceae) zijn met de haarwortelschede verbonden, en monden daarin uit met ongeveer twee of drie talgklieren. Met uitzondering van de handpalmen en de voetzolen komen zij over het gehele lichaam voor. De talg die de talgklieren uitscheiden, verhindert het uitdrogen van de huid en de haren. De zweetklieren (glandulae sudoriferae) liggen over bijna het gehele lichaam. Bijzonder talrijk zijn zij op de handpalm en de voetzool. Door het uitscheiden (excretie) van zweet wordt de lichaamstemperatuur geregeld en worden schadelijke stofwisselingsproducten uit het lichaam verwijderd.
Het haar (pili) bestaat uit een in de huid liggende onderhuidse wortel en de haarschacht, die zich boven de huid bevindt. Het verdikte deel van het haar, waarin zich de haarpapil bevindt, noemt men het haarbolletje. Voor de haargroei zorgen de op de haarpapil liggende cellen.
De huid is voorzien van sensorische, motorische, vaatmotorische en secretoire zenuwen. Om de lichaamstemperatuur adequaat te kunnen regelen, heeft het lichaam informatie nodig over de temperatuur van de buitenwereld; voor die informatie zorgen de thermorecptoren in de huid. Soms reageren deze ook op inadequate prikkels. Het voorkomen van dergelijke paradoxale gevoelens van koude bij warmteontwikkeling is te verklaren uit de verschillen in ligging van de warmtereceptoren. Legt men bijvoorbeeld een dun verwarmd zilveren blad op de huid, dan ontstaat er een gevoel van kou: door hun geringe vermogen om warmte te voelen, verhoogt het blad alleen de temperatuur van de oppervlakkig liggende huidlagen, zodat alleen de aan de oppervlakte liggende receptoren worden geprikkeld, maar niet de feitelijk verantwoordelijke dieper liggende warmtereceptoren. Een dergelijke schijnervaring van koude komt vaak voor als men in een warm bad stapt. De intensiteit van het waarnemen van temperatuur hangt af van een reeks verschillende omstandigheden, met name van de plaats van de prikkeling, de grootte van het geprikkelde oppervlak en van de temperatuur van de omgeving. De tactiele receptoren liggen aan het huidoppervlak. Tastgewaarwordingen worden op grond van ervaring en met behulp van alle zintuiglijke organen, voornamelijk van de gezichtsorganen, gelokaliseerd en gedifferentieerd.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.