Haargroei
Haren zijn vertakte en verhoornde uitgroeisels van de opperhuid. Ze zijn in het algemeen schuin in de huid ingeplant. Door de samentrekking van een glad spiertje kunnen ze worden opgericht zoals bij ”kippevel” het geval is. Op de bodem van het haarzakje waarin de haar is ingeplant, bevindt zich de haarpapil die door het kolfvormige ondereinde van de haar is omgeven. In het haarzakje mondt een smeer(talg)kliertje uit.
Het haarzakje (follikel) ontstaat in de eerste maanden van het leven van de nog ongeboren baby. Na de geboorte ontstaan geen nieuwe haarzakjes meer. Het aantal haarzakjes is bij beide geslachten even groot. Wel worden er geringe verschillen in aantal bij verschilende rassen aangetroffen.
Ook de in het haarzakje voortgebrachte haarvorm kan echter verschillend zijn. Gedurende de ontwikkeling van het individu komen een aantal haarvormen voor:
– lanugohaar;
– vellushaar;
– terminaalhaar.
Lanugohaar
Bij de ongeboren vrucht in de baarmoeder vindt men zacht, Krullend en niet gepigmenteerd zogenoemd lanugohaar. In de zevende maand van de zwangerschap wordt dit haar afgestoten.
Vellushaar
De plaats van het lanugohaar wordt na de geboorte ingenomen door vellushaar. Dit is te vergelijken met het onderhaar van het dier. Het is zacht en niet gepigmenteerd en ten hoogste 2 centimeter lang. Op hoofd, wenkbrauwen en oogleden groeit vanaf de geboorte meteen het uiteindelijke (terminaal)haar.
Terminaalliaar
Het terminaalhaar is het lange, gepigmenteerde haar van oksel, hoofd, enzovoort. Sommige vellusharen veranderen gedurende de puberteit en tot het twintigste jaar in terminaalharen. De verandering van vellushaar in terminaalhaar kan in beide geslachten gelijk zijn, dan wel geslachtsspecifiek door verschil in dichtheid, zoals de baard en op de buik.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.