Afwijking van de alvleesklier
De alvleesklier (pancreas), die achter de maag ligt, is een lang, dun orgaan met ruwweg de lengte van een hand. Deze klier speelt een sleutelrol in het spijsverteringsproces door de productie van enzymen die van zeer groot belang zijn voor de vertering van voedsel. De andere rol van de alvleesklier, die het beste zou kunnen worden omschreven als ’brandstofregeling’, is gestoord bij mensen met suikerziekte.
De hormonen die door de alvleesklier worden geproduceerd, stellen het lichaam in staat het voedsel af te breken (metaboliseren). Zij reguleren het glucosegebruik van het lichaam. Glucose is een eenvoudige suiker en is de bron van energie voor veel van de dagelijkse activiteiten van de lichaamscellen. Als de alvleesklier normaal werkt, verandert het glucosegehalte in het bloed als reactie op een groot aantal gebeurtenissen, waaronder lichaamsbeweging, stress, infectie, en maaltijden, maar het glucosegehalte in het bloed blijft binnen bepaalde grenzen.
De alvleesklier maakt drie hormonen. Het eerste is insuline, dat wordt gemaakt als het glucosegehalte in het bloed stijgt. Dit gebeurt gewoonlijk kort na het eten. Onder andere spier- en vetcellen worden door insuline aangezet om glucose, dat zij nodig hebben als brandstof voor hun activiteiten, op te nemen. Het overschot aan glucose wordt in de lever opgeslagen in de vorm van een zetmeelachtige stof, glycogeen.
Het tweede hormoon van de alvleesklier is glucagon. Als dat nodig is, zorgt het voor de afbraak van glycogeen, dat is opgeslagen in de lever, waardoor glucose als brandstof vrijkomt in de bloedbaan. Het resultaat is dus een stijging van het glucosegehalte van het bloed.
Aan het derde hormoon dat de alvleesklier produceert, somatostatine, wordt een rol toebedacht bij de productie en het vrijgeven van zowel insuline als glucagon.
Soms faalt dit uitgebalanceerde regel systeem. De hoeveelheid glucose in het bloed neemt toe, terwijl de cellen het niet kunnen opnemen. Het gevolg is hyperglykemie (van het griekse hyper voor ’boven’, glyk voor ’suiker’ en aemie voor ’bloed’). Deze afwijking kan gemakkelijk worden vastgesteld door het glucosegehalte van bloed te meten. Boven een bepaald gehalte wordt ook wat glucose uitgeplast; in urine kan het gemakkelijk worden aangetoond.
Als de lichaamscellen niet in staat zijn om glucose uit het bloed te benutten, door een gebrek aan voldoende insuline-activiteit, (afwezigheid van voldoende insuline of ongevoeligheid voor het hormoon), is suikerziekte het gevolg.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.