Constitutie
Constitutie is het complex van eigenschappen van lichamelijke en geestelijke aard welke de manier bepalen waarop het organisme functioneert en op allerlei invloeden reageert. Een aantal van deze eigenschappen is erfelijk, andere zijn verworven. Reeds in de oudheid was men gefascineerd door de grote verschillen tussen de mensen (individuen). Hippocrates (ca. 500 v.C.) vond dat hij de hem omringende mensen kon indelen in twee constitutietypen, het apoplectische type, dat zwaar gebouwd was met neiging tot hersenbloeding, en het ftisische type, lang, mager, met neiging tot tuberculose.
De in de tweede eeuw (n.C.) belangrijke geleerde Galenus stelde een type-indeling op die eeuwenlang is aangehouden, gebaseerd op de lichamelijke vloeistoffen, de ‘lichaamssappen’. Hij typeerde het sanguïnistische type (met overmaat aan bloed), het flegmatische type (veel slijm), het cholerische type (van gele gal) en het melancholische type (van zwarte gal). Hiervan zijn in de volkstaal voornamelijk blijven hangen ‘slijmerd’ en ‘zwartgallig’ resp. voor flegmatisch en melancholisch, hoewel de ware betekenis in de volksmond enigszins verwaterd is.
Sedert de vorige eeuw zijn nog vele andere typeringssystemen ingevoerd. Een van de bekendste is dat van Rostan en Sigaud, die vier typen onderscheiden: het digestieve, het musculaire, het respiratieve en het cerebrale type, gebaseerd op de grootte van de verschillende orgaanstelsels resp. spijsverteringssysteem, spierstelsel, ademhalingssysteem en hersenen. Het systeem van Kretschmer, dat nog algemeen wordt gehanteerd, geeft een groepering van de mensen met een zelfde lichaamsbouw, erfelijke aanleg en karakter en onderscheidt een aantal zgn. biotypen waarvan de belangrijkste zijn: het leptosome of asthenische type (lang en slank), het atletische type (gespierd) en het pycnische type (klein en dik).
Sheldon onderscheidt verschillende mensentypen als zijnde gevormd door drie samenhangende factoren van lichaamsbouw enerzijds en geestelijke factoren anderzijds.
constitutie gestel
Men kan het begrip ‘gestel’ ook op de verschillende mensenrassen betrekken (zie Ras) en de ontwikkeling van de zgn. rassenconstitutie door de eeuwen heen bestuderen. Er zijn talrijke theorieën in omloop over oorsprong van de mens en het ontstaan van rassen, waarbij het nog steeds niet geheel duidelijk is of de mens al dan niet moet worden gezien als een enkele biologische soort, of dat de mens en daaronder dus te verstaan alle rassen samen een meervoudige herkomst heeft.
Binnen de zoogdieren valt de mens in de groep van de primaten onderorde Anthropoidea, familie Hominidae en in het geslacht Homo (zie Afstamming). Tot Homo worden behalve de recente mens ook nog enkele uitgestorven mensvormen gerekend, terwijl de soort Homo sapiens (wetende mens) alle recente rassen omvat met een klein aantal slechts fossiel bekende voorouders. De mensheid van thans, evenals de meeste diersoorten, kan in een aantal variëteiten of rassen worden onderverdeeld.
Naast de vele kenmerken van overeenkomst waardoor ze tot een enkele soort zijn te rekenen, zijn er een aantal erfelijke eigenschappen of kenmerken te onderscheiden op grond waarvan de verschillende rassen zijn te omschrijven. De oude opvatting dat bijv. de huidkleur reeds een afdoende raskenmerk zou zijn, is verlaten. Raskenmerken zijn alleen dan van betekenis als ze aan bepaalde statistische eisen voldoen.
Globaal gezien was een indeling van de mens-vormen naar bijv. huidkleur in ‘het witte’, ‘het gele’, ‘het rode’ en ‘het zwarte’ ras tot op zekere hoogte houdbaar. Wanneer daarbij nog de lichaamslengte, de vorm van het hoofd, van het gelaat, van neus, ogen en lippen en het oor, de vorm van haargroei en de beharing alsmede de bouw van het haar, de kleur daarvan en van de ogen betrokken worden, dan heeft men een redelijk bruikbare reeks van kenmerken waarop de meeste in omloop zijnde rasindelingen zijn gebaseerd. Door het erfelijkheidsonderzoek is echter naar voren gekomen dat de werkelijke raskenmerken veelal een diepere ‘erfelijke’ basis hebben. Verschillen in blocdfactoren hebben bijzonder veel onduidelijkheden verhelderd. Zij bieden uiterst belangwekkende perspectieven doordat het in vele gevallen mogelijk is gebleken bloedgroepen te bepalen uit fossiele resten en daardoor een beter inzicht te verkrijgen omtrent de vroege geschiedenis van de mens.
Wat de rassenconstitutie betreft kan nog steeds niet met zekerheid worden bepaald welke kenmerken een ras typeren. Wel is bekend dat het gaat om erfelijk vastgelegde kenmerken en duidelijke erfelijke verschillen, naast deze ‘aangeboren’ eigenschappen echter ook mede bepaald door verworven eigenschappen. De recente rassen, dus onderscheiden naar een complex van erfelijke en niet-erfelijke kenmerken, waarbij geestelijke eigenschappen niet of nauwelijks aan de orde kunnen komen, worden verdeeld in een aantal biologisch definieerbare ‘variëteiten’, niet te verwarren met het begrip volken, waarvoor vooral historische, culturele en sociale factoren bepalend zijn.
Biologisch is men dan op het terrein van afstamming en evolutie, zoals dat ook het geval is bij het onderscheiden van ‘variëteiten’ resp. ondersoorten van planten en dieren. Zover bekend is, kunnen alle recente mensvormen onderling nakomelingschap verwekken (‘bastaarderen’) zonder enige beperking van de vruchtbaarheid voor dat nakomelingschap, hetgeen in biologische termen een eis is die aan het begrip ‘soort’ wordt gesteld.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.