Prenatale diagnostiek
prenatale diagnostiek:
De laatste jaren heeft er een revolutionaire ontwikkeling op het terrein van de verloskunde plaatsgevonden. Tegenwoordig beschikken de artsen over moderne technologie om de baby in de baarmoeder te kunnen bestuderen zonder dat dit veel ongemak voor moeder of kind met zich meebrengt.
Dankzij het echoscopisch onderzoek is het mogelijk om het embryo al vanaf de zevende week na het uitblijven van een menstruatie te bekijken. Het is een eenvoudige en pijnloze onderzoekmethode.
Alhoewel echoscopisch onderzoek in veel landen routinematig wordt toegepast, staat het echoscopisch routine-onderzoek in ons land nogal ter discussie. Juist omdat vroedvrouwen of artsen erin getraind zijn de groei van de baby te controleren door middel van onderzoek van de zwangere baarmoeder, zal bij een normaal verlopende groei echoscopisch onderzoek veelal niet nodig zijn. Anders is het als de omvang van de baarmoeder te groot is voor de duur van de zwangerschap. Dan kan echoscopie verricht worden om te zien of de zwangerschap niet verder gevorderd is dan gedacht en of er geen sprake is van een tweeling.
Ook als de baby achter lijkt te blijven in groei kan een echoscopie nuttig zijn om de grootte van de baby te beoordelen en te zoeken naar eventuele aangeboren afwijkingen. Verder wordt echoscopie gebruikt om de plaats van de moederkoek te beoordelen bij bloedverlies in de zwangerschap, of in het geval van een onduidelijke ligging van het kind. Anders is het wanneer een vrouw eerder een kind heeft gekregen met een bepaalde afwijking of wanneer er bepaalde afwijkingen in de familie voorkomen, zoals een open ruggetje. Dan kan met echoscopie gericht gezocht worden of het kindje in de baarmoeder deze afwijking al dan niet heeft.
prenatale diagnostiek in klinieken:
In sommige klinieken wordt rond de zestiende zwangerschapsweek bloedonderzoek verricht om het alfa-foetoproteïnegehalte te bepalen. Indien deze waarde verhoogd is, bestaat er een wat verhoogde kans op een baby met een open ruggetje. Of dit werkelijk zo is, moet bevestigd worden met behulp van echoscopisch onderzoek of een vruchtwaterpunctie. Mede omdat dit bloedonderzoek relatief vaak een onterechte alarmering veroorzaakt, waarbij er achteraf sprake blijkt te zijn van een normaal ruggetje, wordt dit onderzoek in Nederland niet routinematig toegepast.
Veel vrouwen stellen het moederschap uit tot aan een leeftijd, waarop er meer kans is op erfelijke afwijkingen. Boven de leeftijd van 36 jaar neemt het risico op het krijgen van een baby met het syndroom van Down (mongolisme) geleidelijk toe. Voor vrouwen van 36 jaar en ouder, of voor vrouwen met een mongooltje in de nabije familie, bestaat de mogelijkheid om door middel van een vlokkentest (rond de tiende zwangerschapsweek) of een vruchtwaterpunctie (rond de zestiende week) te bezien of deze baby al dan niet het syndroom van Down heeft. Bij een dergelijk onderzoek wordt tevens het geslacht van de baby bepaald. Wel kleeft aan een dergelijk onderzoek het nadeel dat er een zeer geringe kans bestaat dat de zwangerschap misgaat ten gevolge van de ingreep. Bij een vlokkentest wordt deze kans geschat op 2 procent, bij een vruchtwaterpunctie op een half procent.
Niet alleen kunnen er reeds in de baarmoeder afwijkingen vastgesteld worden, sommige ervan kunnen ook behandeld worden. Met gebruik van een echoscoop om de foetus in beeld te krijgen, kunnen artsen in de baarmoeder een chirurgische ingreep verrichten om bepaalde afwijkingen, zoals afsluiting van de urinewegen of een waterhoofd te verhelpen. Deze ingrepen kunnen soms onherstelbare schade voorkomen.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.