Recht op privacy
Recht op privacy houd in dat u recht heeft op; dat uw hulpverlener uw gegevens vertrouwelijk behandelt. Alles wat u met hem bespreekt, hoort geheim te zijn. Alleen personen die bij uw behandeling zijn betrokken, mogen op de hoogte zijn. Dit recht op privacy geldt ook tegenover uw partner, familie of vrienden. Ze mogen alleen met uw toestemming worden ingelicht.
U heeft ook recht op privacy als u behandeld wordt. Dat moet zo gebeuren dat anderen dat niet kunnen zien. Vandaar dat in een ziekenhuis het gordijn om een bed wordt dichtgetrokken als de verpleegkundige u met iets moet helpen. Ook een onderhoud met uw behandelend arts hoeft niet door iedereen afgeluisterd te worden. Als u daar prijs op stelt, kunt u vragen om uw arts in een apart kamertje te spreken.
Uw recht op privacy wordt ook na uw overlijden beschermd; nabestaanden hebben niet automatisch recht op inzage in het dossier van een overleden familielid. Nabestaanden kunnen bijvoorbeeld inzage vragen om een beter inzicht te krijgen in het ziekteproces, of eventueel om duidelijkheid te krijgen over gemaakte medische fouten. In beginsel geldt het beroepsgeheim van de arts dus ook na het overlijden van de patiënt. Dit betekent dat nabestaanden geen inzage in het dossier kunnen krijgen, behalve in de volgende gevallen.
– Er is door de patiënt bij leven toestemming in woord of geschrift gegeven voor het inzien van zijn dossier na overlijden. Er is dan sprake van expliciete toestemming.
– De hulpverlener mag ook inzage verlenen als hij ervan overtuigd is dat de overledene bij leven hiertegen geen bezwaar zou hebben gehad. We hebben het dan over een veronderstelde toestemming. De hulpverlener beslist hier zelfstandig over en draagt hiervoor dus ook een eigen verantwoordelijkheid. Op grond van enkele rechterlijke uitspraken kan alleen van veronderstelde toestemming worden uitgegaan wanneer de nabestaanden een (rechtmatig) belang bij inzage hebben.
In de praktijk beslist dus de hulpverlener of nabestaanden het dossier mogen inkijken. Als ze hierover met elkaar van mening verschillen, kan de nabestaande de beslissing van de hulpverlener voorleggen aan de klachtencommissie en eventueel ter toetsing voorleggen aan de rechter.
Inzage na overlijden
Bij een verkeersongeluk raakt de zoon van een man zwaar gewond. Hij krijgt direct na het ongeluk geneeskundige bijstand, maar overlijdt diezelfde dag nog. De vader klaagt de bestuurder van de auto en de overige twee inzittenden aan wegens dood door schuld dan wel verlating van een hulpbehoevende. Hij wil ook een voorlopig getuigenverhoor om te kunnen beoordelen of hij de aangeklaagden kan verplichten tot vergoeding van schade wegens derving van levensonderhoud (hij had samen met zijn zoon een pizzeria). Mede met het oog op deze claim heeft hij gevraagd hem of een vertrouwensarts inzage te geven in het medisch dossier van zijn zoon. De hulpverleners weigeren dit met verwijzing naar hun geheimhoudingsplicht, maar sturen wel een kort verslag van hun geneeskundige bijstand aan de huisarts van de zoon. De vader neemt daarmee geen genoegen en legt zijn verzoek tot inzage voor aan de rechtbank.
De rechter erkent de geheimhoudingsplicht van de hulpverleners, maar kan zich voorstellen dat er omstandigheden zijn waarin het zo goed als zeker is dat het slachtoffer, als hij had geleefd, toestemming zou hebben gegeven voor het prijsgeven van bepaalde gegevens. In dit geval, waarbij de vader wil weten onder welke omstandigheden zijn zoon bij het ongeval om het leven is gekomen en hij bovendien een schadeclaim heeft ingediend, gaat de rechter van zo’n veronderstelde toestemming uit. Daar komt nog bij dat er geen privacygevoelige informatie in het dossier zit en dat er tussen de zoon en de hulpverleners geen bijzondere vertrouwensrelatie bestond. De jongen is namelijk na het ongeluk in bewusteloze toestand naar het ziekenhuis vervoerd, waar hij een korte behandeling heeft ondergaan om te proberen zijn leven te redden.
De rechter veroordeelt de hulpverleners om binnen twee weken na tekening van het vonnis het medisch dossier van de zoon ter inzage af te geven aan een door de vader – in overleg met de hulpverleners – aan te wijzen deskundige.
(Arrondissementsrechtbank Arnhem, 25-8-1997)
Publiceren over patiënt
Een hoogleraar-chirurg heeft een boek samengesteld, bestemd als cursusboek voor behandelaars, zoals artsen en paramedici. In het boek is een bijlage opgenomen waarin een praktijkgeval wordt beschreven. Hiervoor heeft de chirurg de ziektegeschiedenis van een patiënte gebruikt. Hij heeft vooraf aan de betreffende patiënte geen toestemming gevraagd voor publicatie.
De vrouw in kwestie komt hier achter doordat zij op een dag wordt benaderd door iemand die vraagt of zij het onderwerp is geweest. Zij stelt tegenover het Medisch Tuchtcollege dat de arts zijn beroepsgeheim heeft geschonden.
Het college vindt dat een arts de ziektegeschiedenis van een van zijn patiënten zonder toestemming van die patiënt mag gebruiken als onderwerp van een publicatie. Voorwaarde is wel dat de identiteit van de patiënt afdoende wordt beschermd. In dit geval heeft de chirurg hieraan genoegzaam voldaan. Hij heeft overgenomen gedeelten van de brieven uit de correspondentie van de medisch behandelaars geheel anoniem gemaakt door alle plaatsbepalingen te verwijderen. Verder heeft hij het uiterlijk waarneembare feit van een amputatie buiten de beschrijving gehouden. De chirurg heeft volgens het college zijn beroepsgeheim niet geschonden. Feit blijft dat de vrouw door een derde is benaderd met de vraag of zij wellicht de betrokken patiënte was. Het had wel op de weg van de arts gelegen haar te informeren dat hij haar in het cursusboek had vermeld.
Het Medisch Tuchtcollege beveelt voorts aan de regels voor publicatie van een praktijkgeval in de medische literatuur aan te scherpen door voor te schrijven dat van tevoren overleg dient plaats te vinden tussen auteur en patiënt over de geschiktste vorm van publicatie. (Medisch Tuchtcollege, 28-3-1994)
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.