Niertransplantatie
niertransplantatie en dialyse zijn de twee enige mogelijkheden om mensen met terminale nierinsufficiëntie te behandelen. In Nederland leven meer dan 3000 mensen met een niertransplantaat. Niet iedereen met terminale nierinsufficiëntie is een geschikte kandidaat voor transplantatie. Bij mensen met infecties, actieve glomerulonefritis, afwijkingen van de kransslagaders van het hart of andere ernstige medische afwijkingen, wordt de lichamelijke conditie over het algemeen niet als goed genoeg beschouwd om een dergelijk grote ingreep te kunnen ondergaan.
Mensen die ouder zijn dan 70 jaar hebben na transplantatie meer kans op allerlei ongewenste gevolgen, zelfs op de dood, dan jongere mensen. Mensen die met succes een transplantatie hebben ondergaan, kunnen een gezonder en kwalitatief beter leven leiden.
De eniertransplantatie is niet zo gecompliceerd. Wat wel gecompliceerd kan zijn, is het vinden van een geschikte donor. Dat is belangrijk om de kans op afstoting van de nieuwe nier te verminderen. Of de nier en de patiënt elkaar verdragen wordt bepaald aan de hand van bloedonderzoek dat informatie verschaft over de donor en de ontvanger, zoals bloedgroep en de aanwezigheid van antistoffen bij beiden. Een broer of zus van de ontvanger heeft de meeste kans passend weefsel te hebben. Helaas is een broer of zus lang niet altijd beschikbaar als donor, vooral bij heel jonge patiënten, omdat levende donoren liefst meerderjarig moeten zijn om hun instemming te kunnen geven.
Als er geen verwante donor beschikbaar is, wordt in centra voor weefseltypering in een aantal West-Europese landen die zijn verenigd in Eurotransplant (Benelux, West-Duitsland en Oostenrijk), gezocht naar een passende donor onder ongevalsslachtoffers en andere mensen die hun nieren na hun dood beschikbaar hebben gesteld (kadavernier). Een kadavernier moet binnen 48 uur na uitname uit de donor worden geïmplanteerd. Sommige mensen moeten langdurig worden gedialyseerd alvorens een passende kadavernier beschikbaar is.
Na de transplantatie krijgt de ontvanger geneesmiddelen die de afweerreactie onderdrukken, om te voorkomen dat het lichaam de ’vreemde’ nier afstoot. De introductie van geneesmiddelen als ciclosporine, FK-506 en antilymfocytenpreperaten heeft de kans op acceptatie van de nier sterk vergroot. Als de donor een bloedverwant is van de ontvanger, is de kans groot dat één jaar na transplantatie de getransplanteerde nier nog goed werkt en een nierfunctie heeft van 85 tot 95 procent van de normale functie. Bij een kadavernier heeft 80 procent van de getransplanteerden na één jaar nog geen afstotingsreactie van betekenis gehad.
In gevallen waarin de nier is afgestoten, kan een tweede of zelfs derde transplantatie worden gedaan. De kans op succes is in deze gevallen wel beduidend kleiner dan bij de eerste transplantatie. Door verbeteringen in de voorbereiding van de transplantatiepatiënt en een betere bewaking tijdens het herstel, is de sterfte van deze ingreep lager dan 5 procent geworden.
Transplantatiepatiënten moeten gewoonlijk tien dagen tot zes weken in het ziekenhuis blijven. Dit is ervan afhankelijk hoe goed het lichaam de nieuwe nier accepteert. De belangrijkste problemen zijn afstoting en infectie. Geneesmiddelen die de immuniteitsreactie onderdrukken, hebben het aantal afstotingen sterk verminderd, maar ze maken het ook moeilijker voor het immuunsysteem om infecties te bestrijden. Omdat mensen met een transplantaat levenslang deze geneesmiddelen moeten gebruiken, zullen ze eerder infecties krijgen.
Mensen met een niertransplantatie hebben zorgvuldige medische nazorg nodig, om het succes van de operatie te vergroten en om verzekerd te blijven van een goede gezondheid.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.