Netvlies
Het netvlies is een doorzichtig, rood vlies dat een groot deel van de binnenzijde van de oogbol bekleedt. In het achterste deel ontvangt het netvlies de afbeelding van de buitenwereld en zet deze om in elektrische signalen die via de oogzenuw of gezichtsbaan naar het gezichtscentrum in de hersenen worden geleid. In het netvlies zijn een buitenste laag met kleurstofkorrels (pigmentblad) en een binnenste laag met zenuwelementen (binnenblad) te onderscheiden. Bovendien is er nog een dunne buitenste en binnenste grensmembraan die het netvlies van de omgevende weefsels en van de vloeistofkamers binnenin het oog afschermen. Het buitenste pigmentblad is enkelvoudig, het binnenblad is samengesteld. Het is opgebouwd uit steunweefsel en verschillende zenuwelementen, o.a. de lichtgevoelige zintuigcellen. Het grootste deel van het uit het binnenblad gevormde netvlies is lichtgevoelig, dwz. dat het de lichtstralen die erop vallen omzet in elektrische signalen die door het zenuwstelsel worden voortgeleid en ten slotte in de hersenen tot een bewuste gezichtsindruk worden verwerkt.
De lichtgevoelige elementen van het netvlies worden gevormd door de zgn. staafjes en kegeltjes. De staafjes dienen voor het waarnemen van de lichtsterkte (ook wel de helderheid genoemd) en de kegeltjes voor het kleuren zien. De staafjes en kegeltjes zijn niet gelijkmatig over het netvlies verspreid. Slechts met een gedeelte van het netvlies wordt scherp gezien. Dit is het gedeelte recht achter de oog-lens, de zgn. gele vlek (fovea centralis). Deze bevat uitsluitend kegeltjes (ca. 40000 per mm2). De gele vlek is ongeveer 2 mm in doorsnede. Van hieruit neemt naar de rand van het netvlies het aantal kegeltjes (kleuren zien) af en het aantal staafjes (lichtsterkte) toe. De rand van het netvlies wordt dan ook gebruikt voor het zien in de schemer, wanneer nog wel de sterkte van het licht kan worden waargenomen, maar vrijwel geen kleuren.
De staafjes en kegeltjes zijn buiten de buitenste grensmembraan van het netvlies gelegen uitlopers van er binnen gelegen zenuwcellen. Elke zenuwcel die bij een staafje of kegeltje behoort en zijn celkern in de buitenste korrellaag van het binnenblad heeft liggen, staat in contact met een tweepolige zenuwcel (bipolaire ganglioncel), die in de buitenste plexiforme van het binnenblad is gelegen. De uitloper (axon) hiervan maakt een verbinding in de binnenste plexiforme laag met een uitloper van een veelpolige zenuwcel (multipolaire ganglioncel), waarvan de uitloper, te zamen met de uitlopers van soortgelijke cellen, een vezellaag vormen. Deze laag vezels verlaat in de blinde vlek het netvlies en bundelt zich daar tot de gezichtszenuw(nervus opticus). Deze blinde vlek bevat geen staafjes of kegeltjes. De ader en slagader van het netvlies lopen met de gezichtszenuw mee, verlaten het oog, respectievelijk treden het oog binnen, in het centrum van de blinde vlek en vertakken zich in een vast patroon dat bij het oogspiegelen zichtbaar is.
Gezien de ernstige vaatstoornissen die in het netvlies kunnen voorkomen en die niet zelden tot gehele of gedeeltelijke blindheid leiden, is er de laatste jaren een hernieuwde interesse ontstaan in het onderzoek naar de structuur en functie van de netvliesvaten (zie Oog). Proeven met dieren hebben aangetoond dat de autonome innervatie van de pupil en de netvliesvaten nauwkeurig gecoördineerd is: een pupilverwijding gaat gepaard met een sympathische innervatie van de netvliesvaten. waarbij vaatvernauwing ontstaat.
Bij de mens bestaat een dicht netwerk van verbindingen tussen de centrale slagader (arteria centralis) vlak voor zijn intrede in het netvlies en het vaatsysteem van de harde oogrok, waardoor de uitwisseling van stoffen mogelijk is.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.