Eiwitbehoefte
Vanaf het moment dat het eiwit (proteïne) in het midden van de vorige eeuw als zodanig werd onderkend, is er een uitvoerige literatuur ontstaan over de eiwitbehoefte van de mens.
Pas sinds de behoefte van de mens aan aminozuren en in het bijzonder aan essentiële aminozuren in de verschillende levensfasen bekend is geworden, heeft men in de eiwitbehoefte van de mens een beter inzicht gekregen. Het is begrijpelijk dat zo’n belangrijk onderwerp als de eiwitbehoefte niet alleen de aandacht van voedingsdeskundigen heeft getrokken. De algemenere belangstelling voor eiwit, zowel van de overheid als van de producenten en consumenten, heeft niet altijd tot een juiste probleemstelling en tot oplossing van het vraagstuk bijgedragen.
Zo heeft er lang een vooroordeel bestaan over de kwaliteit van het eiwit. Dierlijk eiwit werd als hoogwaardiger beschouwd dan plantaardig eiwit, terwijl ook, al naar het uitkwam, de totale eiwitbehoefte hoger of lager werd geschat. Daar bij de grote meerderheid van de aardbewoners de hoeveelheid eiwit in het voedsel niet al te ruim is, blijken, als men de minimale eiwitbehoefte van de mens wat hoger stelt, vele extra miljoenen ondervoed te zijn.
Sinds echter de minimale behoefte van verschillende leeftijdsgroepen aan essentiële aminozuren en de totale behoefte aan aminozuren bekend zijn geworden, zijn wij beter dan vroeger in staat de totale eiwitbehoefte van de mens aan te geven. In een aantal tabellen is de totale eiwitbehoefte voor kinderen, jongeren en volwassenen weergegeven. Veel onderzoek is verricht om de voedingswaarde van eiwit in verschillende voedingsmiddelen, zowel plantaardig als dierlijk, na te gaan. Hierbij is behalve de aminozuur samenstelling van het eiwit ook de verteerbaarheid van dat eiwit van belang. Een geringe verteerbaarheid, waardoor een deel van de aminozuren door bacteriën wordt afgebroken in plaats van tijdig te worden opgenomen, verlaagt de voedingswaarde van het eiwit.
Zoals begrijpelijk hebben die eiwitten, waarvan de aminozuursamenstelling past bij de behoefte van een bepaalde leeftijdsgroep, voor die groep de hoogste voedingswaarde. Ontbreekt één essentieel aminozuur, dan is de voedingswaarde van dit eiwit op zichzelf nul. In combinatie met een ander eiwit dat dit esentiële aminozuur in ruime hoeveelheid bevat, kan echter de voedingswaarde aanzienlijk zijn.
Daar de mens slechts bij hoge uitzondering van één voedingsmiddel leeft, en dus ook slechts één soort eiwit gebruikt, is het juister van de voedingswaarde van het totaal aan eiwitten van een voeding te spreken. Het blijkt dan dat voor volwassenen, met voedsel van zowel uitsluitend dierlijke als plantaardige oorsprong, wat de eiwitbehoefte betreft, volwaardige diëten zijn samen te stellen.
Dit is zij het dan dat de keuze van plantaardig eiwit beperkt is ook het geval bij zuigelingen. Op een voeding waarin het eiwit bestaat uit gemodificeerd sojabooneiwit, zijn een normale groei en ontwikkeling van de zuigeling mogelijk.
Ondervoeding
Onvoldoende eiwitgebruik, dus een te gering totaal stikstofgehalte in de voeding en een te lage opname van essentiële aminozuren, leidt na enige tijd tot ondervoeding. Het afgebroken lichaamseiwit kan niet in voldoende mate door nieuw gesynthetiseerd eiwit worden vervangen.
Begrijpelijkerwijze zal eiwit ondervoeding eerder optreden bij het snel groeiende kind, de zwangere vrouw en de zogende moeder. Wat het klinische beeld betreft, moet men onderscheid maken tussen een totale ondervoeding en een toestand waarbij de totale energietoevoer nog voldoende is, maar er een eiwittekort bestaat.
Vooral bij het jonge kind komt dit laatste als gevolg van vervanging van moedermelk door zeer eiwitarm voedsel als banaan, suiker en cassavemeel in ontwikkelingslanden nogal eens voor. Er ontstaat dan het typische beeld van de kwashiorkor (een specifieke vorm van ondervoeding).
Eiwittoevoer
Zeer ruime eiwittoevoer wordt door de gezonde mens goed verdragen, zolang althans deze ruime eiwittoevoer niet gepaard gaat met een overmatig vetgebruik en daardoor leidt tot een energetisch overmatig rijk dieet. Slechts in extreme gevallen zal de uitscheiding van de grote hoeveelheden ureum die gevormd worden, de nierfunctie zwaar belasten. Anders ligt het bij de jonge zuigeling, in het bijzonder bij het kind met een laag geboortegewicht. Hier kan een ruime eiwittoevoer, bijvoorbeeld meer dan 4 gr per kg lichaamsgewicht per dag, dus het dubbele van de normale hoeveelheid eiwit, aanleiding geven tot stijging van de aminozuurspiegel in het bloed, iets wat, hoewel de schadelijkheid hiervan nog niet vaststaat, toch beter kan worden vermeden.
Bij deze kinderen is ook het uitscheidingsvermogen van de nieren beperkt. Over de hoeveelheid eiwit die de mens per kg lichaamsgewicht per dag in de verschillende ontwikkelingsfasen normaal nodig heeft, is veel gepubliceerd. Voor de snel groeiende zuigeling in het eerste levenskwartaal, die met moedermelk wordt gevoed, wordt deze hoeveelheid geschat op minimaal 1,2-1,4 gr moedermelkeiwit per kg lichaamsgewicht per dag.
Daar dit kind ongeveer 160 ml moedermelk per kg lichaamsgewicht per dag drinkt met een eiwitgehalte van 1,1-1,2 per 100 ml, wordt zijn eiwitbehoefte dus ruim gedekt.
Bij het kunstmatig gevoede kind waarbij koemelkeiwit de stikstofbron vormt, is een eiwit toevoer van 1,6 gr per kg lichaamsgewicht per dag juist voldoende. Past men dezelfde veiligheidsmarge toe als bij moedermelk, dan komt men tot een hoeveelheid van 2,2-2,4 gr per kg lichaamsgewicht per dag. Daar het kind in de volgende maanden en jaren relatief langzamer groeit, daalt de eiwitbehoefte geleidelijk. Voor de gezonde volwassene schat men de minimale eiwitbehoefte, mits het eiwit een voor de volwassene goede samenstelling heeft, op plusminus 0,6 gr per kg lichaamsgewicht per dag; de behoefte aan essentiële aminozuren is ten opzichte van de totale stikstofbehoefte aanzienlijk lager dan bij de zuigeling.
Houdt men rekening met het gebruik van eiwitten met een lage voedingswaarde en neemt men een zekere veiligheidsmarge in verband met een hoger eiwitmetabolisme bij ziekte of grote lichamelijke inspanning, dan komt men voor de volwassene tot een eiwitbehoefte van 0,75 gr per kg lichaamsgewicht per dag.
Een eiwitgebruik van 1 gr per kg lichaamsgewicht per dag is in ieder geval ruim voldoende. Dit is ook het geval bij gebruik van uitsluitend plantaardig voedsel, indien de juiste voedingsmiddelen worden gekozen. Indien 30% van het eiwit uit dierlijk eiwit bestaat, is bij een eiwitgebruik van 60 gr (met een energetische waarde van 260 kcal (1090 kJ) of ongeveer 10% van de totale energetische behoefte) de behoefte van de volwassene ruimschoots gedekt.
Er kunnen zich omstandigheden voordoen dat er een verhoogde behoefte aan eiwitten bestaat zoals bij zieke kinderen, na een operatie en bij ernstige verzwakking door het optreden van een kwaadaardig groeiproces (kanker). Dan is extra eiwittoevoer noodzakelijk.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.