Urineleider (ureter)
De beide urineleiders zijn twee ongeveer 25 cm lange buizen met een diameter van 5 mm. Ze ontspringen aan het nierbekken (pelvis renalis) van de nieren (ren), lopendan door het buikvlies, kruisen de bloedvaten (vasa sanguinea) van het bekken en doorboren dan de wand van de urineblaas (vesica urinaria), om daar in uit te monden. Via deze weg voeren zij, zoals hun naam al zegt, de urine van het nierbekken naar de urineblaas. De urineleiders bestaan elk uit drie lagen. Aan de binnenkant zijn ze bekleed met slijmvlies (tunica mucosa).
Hierna komt een spierwand (tunica muscularis) uit glad spierweefsel. Het slijmvlies geeft de urineleider zijn elasticiteit. Het spierstelsel maakt het transport van de urine mogelijk door golvende bewegingen die ongeveer 1-4 maal per minuut optreden (peristaltiek). De laatste laag is een omhulsel van bindweefsel (tunica adventitia), waarin zich verschillende bloedvaten en zenuwen bevinden. Dit omhulsel maakt de beweging van de urineleider ten opzichte van de in de omgeving liggende organen mogelijk. De urineleider is stervormig en net als de blaas overdekt met een laag van overgangsepitheel (ofwel urothelium). De epitheelcellen zijn verdeeld over veel afzonderlijke lagen en normaal gesproken rond van vorm, hoewel ze ook kunnen worden uitgerekt en dan schilferig (plat) worden. De lamina propria is dik en elastisch en daardoor ondoordringbaar.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.