Glia
Glia is een verzamelnaam voor een celtype (glia, neuroglia, of glieuze elementen), dat voorkomt in het zenuwstelsel, naast de gewone zenuwcellen. Het Griekse woordt gluo betekent lijm en de term vond ingang in de geneeskunde omdat men aanvankelijk meende dat de glia cellen niet meer waren dan een plakmiddel dat de zenuwcellen bij elkaar moest houden.
Er worden drie typen glia cellen onderscheiden, nl. stervormige glia cellen (astrocyten), glia cellen met weinig uitlopers (oligodendro-gliacellen) en kleine glia cellen (microgliacellen).
a.Astrocyten, stervormige cellen, die in het algemeen vele uitlopers hebben. Ze zijn talrijk in de grijze en witte stof van de hersenen. Vele hebben zgn. ‘voetjes’, die zowel met de bloedvaten als met de zenuwcellen in contact staan. Vandaar dat men wel aanneemt dat ze als tussenschakel dienen bij de energievoorziening van de zenuwcellen, nl. voor de aanvoer van voedingsstoffen en de afvoer van afvalstoffen.
b.Oligodendrogliacellen zijn arm aan uitlopers en komen in de grijze stof meestal voor in de buurt van de cellichamen van de zenuwcellen. Ze worden ook wel satellietcellen genoemd. In de witte stof bevinden alleen de schaarse uitlopers zich rond de zenuwcellen, waar ze verantwoordelijk zijn voor de aanmaak van de isolatielaag van de zenuwuitlopers, de zgn. myelineschede.
c.Microgliacellen zijn vaak tweepolig (bipolair) met rijk vertakte uitlopers. Ze zijn actief betrokken bij het opruimen van de overblijfselen van zenuwcellen die zijn afgestorven. Bij oudere mensen neemt het aantal zenuwcellen geleidelijk af ten opzichte van het aantal gliacellen. Buiten dat overtreft het aantal gliacellen het aantal zenuwcellen met 600 a 700 procent, hetgeen betekent dat de hersenen ca. 300 miljard gliacellen bevatten.
De belangrijkste taken van de gliacellen zijn:
1.Bepaalde typen gliacellen (nl. de astrocyten) dienen als opslagplaats voor de zouten (elektrolyten) die van belang zijn voor een goede werking van de zenuwcellen.
2.Gliacellen dienen voor de stevigheid van het zenuwweefsel en hebben in zekere zin een taak bij het isoleren van de zenuwcellen (vooral de oligodendrogliacellen en astrocyten).
3.Ze dienen als tussenschakel bij de energievoorziening van de zenuwcellen (vooral de astrocyten).
4.Ze zijn verantwoordelijk voor de aanmaak van de myelinescheden (oligodendrogliacellen).
5.Ze vervullen de rol van opruimers (macrofagen) en kunnen de plaats innemen van zenuwcellen die zijn afgestorven (microgliacellen).
De belangrijkste taak van de gliacel wordt vooral ontleend aan het feit dat zenuwcellen nooit direct in contact staan met de haarvaten van de bloedsomloop. In de grijze stof van het hersenweefsel, waar zich per kubieke millimeter meer dan een meter aan haarvaten bevindt, ligt de wand van de haarvaten direct tegen de celmembranen van de gliacellen aan. De zenuwcellen zijn dus zowel voor hun voeding als voor de afvoer van afbraakprodukten van de celstofwisseling afhankelijk van de gliacellen. Vandaar dat men de gliacellen ook wel beschouwt als behorend tot de zgn. bloed-hersenbarrière, waardoor het zenuwstelsel als het ware beschermd zou worden tegen invloeden van buiten, die via de bloedvaten aangevoerd worden (schadelijke stoffen, micro-organismen, maar ook vele geneesmiddelen).
De bloed-hersenbarrière is een nogal omstreden begrip, daar men het werkelijke bestaan ervan nooit heeft kunnen aantonen. Het moet dan ook meer als een dynamisch en niet als een statisch systeem worden beschouwd, dwz. als een bepaalde werking van o.a. de gliacellen in plaats van een bepaald onderdeel van het hersenweefsel, zoals een membraan of een andere afsluitende weefselstructuur.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.