Beenderen van de voet

Beenderen van de voet
Elke voet is samengesteld uit zesentwintig botjes die samen de enkel, de boven- en onderkant van de voet en de tenen vormen. De botjes zijn op een speciale manier met elkaar verbonden (articulatie) waardoor ze een grote verscheidenheid aan bewegingen hebben en ook in staat zijn de enorme spanning die op hen wordt uitgeoefend te weerstaan. Men schat dat een volwassene bij iedere stap 1600 kilogram gewicht per vierkante centimeter op de botjes van de voet uitoefent. Zeven van deze botjes vormen het compacte geheel van de enkel of tarsus en de hiel. Tot deze tarsalia of voetwortelbeentjes rekent men het schuitvormig beentje (naviculare), de drie wigvormige beentjes, het teerlingbeen (cuboid), het sprongbeen (talus) en de calcaneus beentjes (die ook de hiel vormen). De voetwortelbeentjes zijn in twee rijen gerangschikt, de proximale rij (dichtst bij het lichaam) en de distale rij (dichtst bij de tenen).

De distale voetwortelbeentjes articuleren met de vijf metatarsalia of middenvoetsbeentjes. De lange middenvoetsbeentjes vormen de brede, lange structuur van de voet, zoals in de bovenste afbeelding te zien is. Deze articuleren op hun beurt weer met de proximale falangen of onderste kootjes. Deze onderste teenkootjes, die het dichtst bij het lichaam zitten, zijn verbonden met de middelste kootjes, die weer articuleren met de bovenste teenkootjes. De grote teen is een uitzondering, omdat daarbij het middelste kootje ontbreekt. Ligamenten of bindweefselbanden verbinden de botjes van de voet met elkaar en geven de kuitspieren de mogelijkheid om deze botjes indirect te beïnvloeden.

Beenderen van de voet

Calcaneus
Het hielbeen of calcaneus vormt het buitenste ondergedeelte van de enkel en breidt zich naar beneden toe uit om de hiel te vormen. Het heeft tot taak de directe spanning die tijdens het lopen op de voet wordt uitgeoefend, te dragen. Dit been wordt ook wel de calcaneum genoemd.

Cuboid

Het teerlingbeen of cuboid vormt in de voet het buitenste deel van de enkel (tarsus). Het beweegt of articuleert met de buitenste voetwortelbeentjes (metatarsalia), het buitenste wigvormige beentje en het hielbeen (calcaneus). Het wordt zo genoemd, omdat het de vorm heeft van een ruwe kubus.

Distale falangen

De botten of kootjes van de tenen (en vingers) zijn ook bekend als falangen pedalis (enkelvoud : falanx). Elke teen heeft drie kootjes, met uitzondering van de grote teen, die er maar twee heeft. De kootjes worden genoemd naar de positie die zij hebben in verhouding tot het lichaam, wanneer de voet gestrekt is. De gewrichten aan de uiteinden van de tenen heten de distale falangen, omdat zij het verst van het lichaam af zitten. De volgende zijn de middelste falangen (die de grote teen niet heeft). Degene die verbonden zijn met de middenvoetsbeentjes (metatarsalia) heten de proximale falangen. De uiteinden van alle falangen zijn ietwat bol op het punt waar ze verbonden zijn met andere botten. Deze bollingen dienen ook als aanhechtingspunten voor falangeale bindweefselbanden (ligamenten).

Fibula

Het kuitbeen of fibula is de kleinste van de twee beenderen in het onderbeen. Het beweegt (articuleert) aan beide einden met het parallel gelegen scheenbeen (tibia), aan de kopzijde (boveneinde) met het dijbeen (femur) in het kniegewricht en aan het ondereinde met de beenderen van de enkel of tarsus. De naam fibula is afkomstig uit het Latijn en betekent kram of bout.

Intermediair wigvormig beentje

Er bevinden zich drie cuneiforme of wigvormige beentjes in de enkel of tarsus: het intermediaire of middelste, het laterale of buitenste en het mediale of binnenste. Ze worden zo genoemd omdat ze de vorm van een wig hebben (cuneus betekent ‘wig’); deze wigvormige beentjes vormen samen met het teerlingbeen of cuboid de distale rij voetwortelbeentjes omdat ze het verst van het lichaam verwijderd zijn. De drie wigvormige beentjes articuleren met het schuitvormig been (naviculare), het teerlingbeen (cuboid) en de middenvoetsbeentjes (metatarsalia).

Lateraal wigvormig beentje

Er bevinden zich drie cuneiforme of wigvormige beentjes in de enkel of tarsus: het intermediaireof middelste, het laterale of buitenste en het mediale of binnenste. Ze worden zo genoemd omdat ze de vorm van een wig hebben (cuneus betekent ‘wig’); deze wigvormige beentjes vormen samen met het teerlingbeen of cuboid de distale rij voetwortelbeentjes omdat ze het verst van het lichaam verwijderd zijn. De drie wigvormige beentjes articuleren met het schuitvormig been (naviculare), het teerlingbeen (cuboid) en de middenvoetsbeentjes (metatarsalia).

Mediaal wigvormig beentje

Er bevinden zich drie cuneiforme of wigvormige beentjes in de enkel of tarsus: het intermediaire of middelste, het laterale of buitenste en het mediale of binnenste. Ze worden zo genoemd omdat ze de vorm van een wig hebben (cuneus betekent ‘wig’); deze wigvormige beentjes vormen samen met het teerlingbeen of cuboid de distale rij voetwortelbeentjes omdat ze het verst van het lichaam verwijderd zijn. De drie wigvormige beentjes articuleren met het schuitvormig been (naviculare), het teerlingbeen (cuboid) en de middenvoetsbeentjes (metatarsalia).

Metatarsalia

De voet heeft vijf lange beenderen die zich tussen de voetwortelbeentjes (tarsalia) van de enkel en de teenkootjes (falangen) bevinden. Deze metatarsalia of middenvoetsbeentjes zijn genummerd, beginnend met die van de grote teen (#1). Aan de kant waaraan ze met de kootjes (falangen) bewegen is de kop (distale einde) van ieder middenvoetsbeentje bolvormig en heeft kleine uitsteeksels of knokkels waaraan de bindweefselbanden (ligamenten) van de tenen en de voet zijn gehecht.

Middelste falangen

De botten of kootjes van de tenen (en vingers) zijn ook bekend als falangen pedalis (enkelvoud : falanx). Elke teen heeft drie kootjes, met uitzondering van de grote teen, die er maar twee heeft. De kootjes worden genoemd naar de positie die zij hebben in verhouding tot het lichaam, wanneer de voet gestrekt is. De gewrichten aan de uiteinden van de tenen heten de distale falangen, omdat zij het verst van het lichaam af zitten. De volgende zijn de middelste falangen (die de grote teen niet heeft). Degene die verbonden zijn met de middenvoetsbeentjes (metatarsalia) heten de proximale falangen. De uiteinden van alle falangen zijn ietwat bol op het punt waar ze verbonden zijn met andere botten. Deze bollingen dienen ook als aanhechtingspunten voor falangeale bindweefselbanden (ligamenten).

Naviculare

Het schuitvormig been of de naviculare van de voet is één van de drie proximale beenderen (dichter bij het lichaam) van de tarsus of enkel. Het beweegt met het hielbeen (calcaneus), het sprongbeen (talus) en de drie wigvormige beentjes van de voet. Zijn naam is afgeleid van de op een boot gelijkende vorm.

Proximale falangen

De botten of kootjes van de tenen (en vingers) zijn ook bekend als falangen pedalis (enkelvoud : falanx). Elke teen heeft drie kootjes, met uitzondering van de grote teen, die er maar twee heeft. De kootjes worden genoemd naar de positie die zij hebben in verhouding tot het lichaam, wanneer de voet gestrekt is. De gewrichten aan de uiteinden van de tenen heten de distale falangen, omdat zij het verst van het lichaam af zitten. De volgende zijn de middelste falangen (die de grote teen niet heeft). Degene die verbonden zijn met de middenvoetsbeentjes (metatarsalia) heten de proximale falangen. De uiteinden van alle falangen zijn ietwat bol op het punt waar ze verbonden zijn met andere botten. Deze bollingen dienen ook als aanhechtingspunten voor falangeale bindweefselbanden (ligamenten).

Talus

Het sprongbeen of de talus is één van de drie distale beenderen (verder van het lichaam) van de enkel of tarsus. Het beweegt met het hielbeen (calcaneus), het schuitvormig been (navicular), het scheenbeen (tibia) en het kuitbeen (fibula). De talus, behalve sprongbeen ook wel kootbeen genoemd, vormt het grootste gedeelte van de hoge structuur van de binnenenkel.

Tibia

De tibia is het sterkste, voorste bot in het onderbeen. Het wordt ook wel scheenbeen genoemd en draagt het grootste deel van het gewicht. De kop (bovenkant of proximale kant) articuleert in het kniegewricht met het parallel lopende kuitbeen (fibula) en het dijbeen (femur). Aan de onderkant (distaal) articuleert het met het kuitbeen (fibula) en het sprongbeen (talus) van de enkel. De uitstekende delen aan de onderkant van het scheenbeen, de zogenaamde binnen- (malleolus internus) en buitenenkel (malleolus externus), vormen de grote knobbels die kenmerkend zijn voor het enkelgewricht.


Relevante artikelen

Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.



Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

MEDISCH VOORBEHOUD

De informatie op Menselijk Lichaam is géén medisch advies. Neem bij twijfel over gezondheid, behandeling of medicijnen altijd contact op met een arts, specialist of apotheker.

Meer informatie

Meld je aan voor de nieuwsbrief

Met het laatste nieuws en gezonde tips