Strotklepje
Het kraakbenig skelet van het strottenhoofd wordt in hoofdzaak gevormd door het schildkraakbeen, het ringkraakbeen, de twee bekerkraakbeent jes en het strotklepje. Het ringkraakbeen staat op de bovenste luchtpijpring, het is aan de achterkant breder dan aan de voorkant en heeft daardoor ongeveer de vorm van een zegelring. Het schildkraakbeen is een kraakbeenplaat die de voorwand van het strottenhoofd vormt. De onderste hoornen vormen gewrichtjes met de twee gewrichtsvlakjes op de bovenrand van het ringkraakbeen.
De kleine bekerkraakbeent jes die op horizontale doorsnede ongeveer L-vormig zijn, staan op de bovenrand van het zegel van het ringkraakbeen en kunnen om een verticale as draaien. Het strotklepje is een kraakbeenplaatje dat aan de bovenrand van het schildkraakbeen is verbonden en van daar naar boven en naar achteren loopt. De wand van het strottenhoofd wordt verder gevormd door stevig bindweefsel.
Stembanden
Aan de binnenzijde is het strottenhoofd vrijwel geheel bedekt met dekweefsel met trilhaarcellen en slijmklieren. Ter hoogte van de bekerkraakbeentjes vormt het slijmvlies twee tegenover elkaar liggende, in de holte van het strottenhoofd inspringende plooien waartussen slechts een smalle stemspleet overblijft. Deze plooien waarin een dwarsgestreept spiertje loopt van schildkraakbeen naar bekerkraakbeen, zijn de (ware) stembanden. Wat hoger liggen nog twee plooien die geen spierweefsel bevatten en valse stembanden heten.
De verschillende kraakbeenstukjes van het strottenhoofd zijn voorts nog door een aantal dwarsgestreepte spiertjes met elkaar verbonden, die onder andere het schildkraakbeen ten opzichte van het ringkraakbeen kunnen laten hellen, de bekerkraakbeentjes kunnen draaien of naar elkaar toe bewegen. Wij mensen kunnen prima spreken en zingen, maar daar is het strottenhoofd oorspronkelijk niet voor bedoeld. Er zijn ook immers dieren genoeg die wel een strottenhoofd hebben maar toch niet zo best praten en zingen.
Het strottenhoofd heeft tevens een belangrijke functie bij transport van voedsel. Als men slikt, gaat het voedsel achter in de mond naar beneden de slokdarm in. Het is nu de kunst ervoor te zorgen dat het niet in de luchtpijp terechtkomt. Daarvoor is speciaal het strotklepje dat net zo werkt als een deksel van een pedaalemmer. De top van het strottenhoofd beweegt naar boven en naar voren zodat de luchtpijp echt beschermd wordt tegen het naar beneden komende voedsel. Het is een tamelijk ingewikkeld proces, maar het is een reflexbeweging; het gebeurt dus onbewust.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.