Kunsthart
Een van de opmerkelijkste technische vooruitgangen in de cardiologische geneeskunde is de ontwikkeling van het kunsthart. In 1957 begon Willem Kolff, de bioingenieur en chirurg die ook de kunstnier uitvond, met het implanteren van kunstharten in honden. In 1970 sloot Robert Jarvik, toen een jonge student geneeskunde met een opleiding in de biofysica, zich aan bij de research-staf van Kolff aan de Universiteit van Utah in Salt Lake. Zijn ontwerpen verkleinden het kunsthart en maakten het efficiënter. In 1982 was Barney Clark, een gepensioneerd tandarts, de eerste mens die een kunsthart kreeg. Hij was toen 61 en leefde nog 112 dagen na de operatie. Hij stierf aan multiple organ failure (een vrijwel gelijktijdig functieverlies van verschillende organen), hoewel het nieuwe hart nog steeds goed functioneerde. De operatie werd uitgevoerd door William De Vries. In 1984 werd de operatie opnieuw uitgevoerd, deze patiënt leefde nog 12 maanden met het Jarvik 7-kunsthart.
De Jarvik-7 heeft een aluminiumbasis, vier mechanische kleppen en twee flexibele polyurethaan-ventrikels en twee kleine buisjes die van de onderkant van de ventrikel door de borstwand heen lopen en buiten het lichaam uitkomen. Het hart wordt aangedreven door een luchtcompressor van buiten het lichaam. De luchtcompressor is tamelijk groot en weegt ongeveer 145 kilo, waardoor het leven met een kunsthart wordt beperkt tot een straal binnen het bereik van de aansluitingen met de krachtbron. Impulsen van samengeperste lucht drukken op de diafragma’s in de ventrikels van het kunsthart en stuwen het bloed naar buiten.
Gedurende de pauze tussen de impulsen worden de ventrikels met bloed gevuld. Hoewel het zich nog in een experimentele fase bevond, werd de Jarvik 7 in twee mannen geïmplanteerd en de kennis die door deze procedure werd verkregen is van onschatbare waarde geweest voor verdere research.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.