Psychoanalyse
Psychoanalyse is een door Sigmund Freud ontwikkelde vorm van psychotherapie, die later door hem werd uitgewerkt tot een leer van de dieptepsychologie. De psychoanalyse gaat ervan uit, dat naast het bewuste gebied van de ziel er ook een gebied van het onbewuste bestaat, zie onderbewustzijn. Al bij het jonge kind worden seksuele en agressieve instinctmatige gevoelens, voorstellingen en wensen die ‘verboden’ zijn omdat zij in strijd zijn met de ‘goede zeden’, verdrongen naar het onderbewustzijn. Die verdringingen noemt men complexen (bijvoorbeeld oedipuscomplex, castratiecomplex). Later leiden die complexen door hun invloed op het bewustzijn tot inadequaat handelen, angsttoestanden en neurosen ; dit kan zelfs lichamelijke kwalen veroorzaken.
Freud onderscheidt in de structuur van de ziel het ES (het gebied van het onbewuste, van primitieve wensen en instincten), het ik (ego; het gebied van het bewuste) en het ideaal-ik (super-ego; het gebied van het geweten, gevormd door de morele opvattingen van de omgeving – bij het kind dus van het gezin – dat de verdringingen veroorzaakt).
De belangrijkste methoden van de psychoanalyse voor het doorgronden van de complexen en het bewustmaken van de complexen die een ziekte veroorzaken, zijn het gesprek en de droomuitleg. Bij het gesprek geeft de patiënt zich geheel ontspannen over aan zijn invallen en associaties van het ogenblik en vertelt hij de psychoanalyticus zijn conflicten, herinneringen en dromen. Uit spontane uitingen, gebaren, onverwachte reacties of mededelingen over schijnbaar onbelangrijke belevenissen blijken daarbij de verdringingen. De droom noemde Freud de ‘regina viarum’ (de hoofdweg) naar het onbewuste, omdat daarin de verdrongen psychische inhouden in gecodeerde vorm ‘zichtbaar’ worden. In de loop van de psychoanalytische behandeling ontstaat de zogenaamde overdracht, dat wil zeggen de patiënt draagt de in zijn onbewuste weer gewekte gevoelens, die oorspronkelijk op anderen betrekking hadden (bijvoorbeeld op zijn ouders), nu over op de psychoanalyticus.
Diens taak is dan, de patiënt zo te begeleiden dat er niet opnieuw verdringingen optreden, maar dat de tevoorschijn getreden oorzaken van een psychische stoornis, bijvoorbeeld een neurose, onderworpen blijven aan de controle van het bewustzijn en zo kunnen worden beheerst. Beslissend voor een goede genezing is de vertrouwensrelatie tussen patiënt en psychoanalyticus.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.