Ooglid
Elk oog heeft een bovenooglid (palpebra superior) en een onderooglid (palpebra inferior), die aan de buitenkant met zachte huid en aan de binnenkant met slijmvlies (oogbindvlies) bedekt zijn. Spieren zorgen voor het bewegen van de oogleden. Aan de rand van het ooglid zitten sterke haren, die het oog tegen het binnendringen van vreemde lichamen beschermen. Door de oogleden te sluiten of “dicht te knijpen” kan het oog zich tegen te sterke lichtinval beschermen. Bij gevaar sluiten de oogleden zich vanzelf (in een reflex) om het oog te beschermen.
De oogleden zijn twee huidplooien die de oogbal beschermen. Het bovenste ooglid is groter en beweeglijker. Het zorgt met behulp van de orbicularis palpebrarum of ooglidspier voor het openen en sluiten van het oog. Het onderste ooglid beweegt weinig. De oogleden verwijderen stof van het oppervlak van het oog, beschermen het tegen beschadiging en helpen bij de distributie van het traanvocht. Wanneer het oog gesloten is, vormen de oogleden een neerwaarts gebogen spleet.
De ooghoeken worden bij de opening van de traanbuis de binnenste canthus genoemd en bij de plooi waar het bovenste ooglid het onderste overlapt, buitenste canthus. Het ooglid is bekleed met een slijmhoudend membraan dat tunica conjunctiva of bindvlies wordt genoemd. Deze bekleding bedekt ook de voorkant van de oogbal. Als deze oogbedekking van traanvocht wordt voorzien, heeft het oog een waterig voorkomen.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.