Zenuwvezels
De prikkeling van de zenuwcellen van het menselijk lichaam verloopt langs het oppervlak van de zenuwceluitloper (dendriet of axon). Daarom moet elke zenuwceluitloper van andere geïsoleerd zijn. Dit gebeurt door de zenuwceluitlopers met zenuwschedes (neurolemma) te omhullen. Met een zenuwvezel bedoelt men de zenuwceluitloper, die door een zenuwschede omhuld is. Men onderscheidt bij zenuwvezels merghoudende en mergloze zenuwvezels. Merghoudende zenuwvezels zijn goed geïsoleerd. De mergschedecel (cel van Schwann) wikkelt zich met haar lichaam spiraalvormig om de zenuwceluitloper. Op de overgang tussen een tweetal mergschedecellen is de mergschede rondom ingekervd (insnoering).
Zo springt de prikkel van de zenuwvezels verder van insnoering naar insnoering. Hoe dikker de vezels, des te groter de afstanden tussen de insnoeringen, hoe sneller de prikkel getransporteerd kan worden. Men onderscheidt op basis van snelheid: A-zenuwvezels (20-100 m/s), B-vezels (10 m/s) en C-vezels (1 m/s).
Mergloze zenuwvezels zijn minder goed geïsoleerd.
Zij bevinden zich vaak gewoon bij andere zenuwvezels in het cellichaam van de mergschedecel. Ze zijn niet omwikkeld en bezitten geen insnoeringen. Hier plant de prikkel zich veel langzamer voort. Mergloze zenuwvezels vindt men vooral in het vegetatieve zenuwstelsel.
Afhankelijk van de richting waar de prikkels naartoe geleid worden, maakt men onderscheid tussen aanvoerende (afferente) en afvoerende (efferente) zenuwvezels. Afferente zenuwvezels leiden de prikkel van de perferie van het lichaam naar het centrale zenuwstelsel (of ook binnen het centrale zenuwstelsel van lagere naar hogere centra). Efferente zenuwvezels verlopen in omgekeerde richting.
Interessant, zou graag meer info verkrijgen ivm anatomie van het menselijk lichaam aub