DNA-structuur
De DNA-strengen bestaan uit een opeenvolging van onderdelen, basen genaamd, die verbonden zijn tot een dubbele helix die gevisualiseerd kan worden als een enorm lange wenteltrap. Het model werd voor het eerst getekend in 1953 door de Amerikaanse biochemicus James Watson en de Britse fysici Maurice Wilkins en Frances Crick en werd later geverifieerd door een foto die in 1969 gemaakt werd door Jack Griffith, een postdoctoraal student aan de California Institute of Technology.
Elke streng bestaat uit afwisselende desoxyribose- en fosfaatmoleculen met een eiwitbase aan elk desoxyribose-element. Paren gecombineerde basen strekken zich horizontaal uit en vormen de sporten van de ladder. Een eenheid DNA, die één suikermolecuul, één fosfaatmolecuul en één base bevat, wordt een nucleotide genoemd. DNA-strengen zijn enorm lang en bevatten elk miljoenen atomen. Aan ieder suiker-element (desoxyribose) in een DNA-streng is een van de vier nitrogene basen verbonden: adenine (A), cytosine (C), guanine (G) of thymine (T).
De basen strekken zich horizontaal uit en worden verbonden door vluchtige waterstofverbindingen. Op deze manier is elke DNA-streng aan de andere streng verbonden door de basen. De basen vormen in een bepaald verband paren met elkaar: A zit altijd tegenover T en G is altijd verbonden met C.
De opeenvolging van basen aan de ene kant van de ladder (bijvoorbeeld AGCGT) is tegengesteld aan en bepalend voor de opeenvolging aan de andere kant (TCGCA). In het gehele DNA-molecuul is een ogenschijnlijk oneindig aantal combinatiemogelijkheden van basenparen. De manier waarop de basenparen tegenover elkaar staan bepaalt de karakteristieke vorm van elk gen.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.