Zuigelingen wereld
In de eerste maanden van de zuigelingentijd is de wereld nog erg diffuus. Wat het kind ziet passeert als het ware de revue zonder enige betekenis. Al gauw worden er verbindingen gelegd tussen gebeurtenissen, maar dit heeft het karakter van een persoonlijke relatie. Dit persoonlijke is niet op te vatten als ”ik”, daar de zuigeling nog niet kan onderscheiden tussen ”ik” en de rest van de wereld. Heeft hij honger dan is er alleen maar honger, de wereld is als het ware honger.
Men noemt dit “egocentrisme”, waarmee bedoeld wordt een “gevangen zijn in de ervaring”; een wereld buiten de ervaring van het moment bestaat nog niet. De eerste weken van het leven is de informatieve waarde van de waarnemingen van het kind dan ook nog zeer gering. Vermoedelijk ziet de baby datgene wat de volwassene ziet wanneer hij afwezig in de verte staart. Na een aantal weken gaat de zuigeling verder differentiëren. Naast neutraliteit kent hij nu plezier. Langzaam onderscheidt hij iets warms dat hem in de armen houdt: de moeder.
Naast plezier en lustervaring in het bereik van de mond, geniet hij nu ook van huidcontact en schommelbewegingen. Het kind neemt nu een aantal objecten bewuster waar, in die zin dat het van de objecten die een emotionele betekenis voor hem hebben, die betekenis kan herkennen: flesje (warmte, verzadiging), moeder (troost, warmte, eten). De zuigeling neemt de betekenis eerder waar dan het voorwerp zelf. Bij volwassenen blijft dit, in mindere mate, zo. Men moet zich maar eens indenken hoe moeilijk het is een apparaat te beschrijven, waarvan men de functie niet kent. Verder wordt de wijze waarop de mens een object of een situatie waarneemt, bepaald door zijn emoties.
Uit het ongedifferentieerde, vage waarnemingsveld treden die aspecten naar voren die voor het kind betekenis hebben. Ook ruimte krijgt zo betekenis. Zolang een ruimte voor het kind geen betekenis heeft omdat die ruimte nog niet oproept tot activiteiten, zolang bestaat die ruimte voor hem niet. De waarneming van de omgeving groeit dus uit beïioeften en emoties enerzijds en motorisch gedrag anderzijds. Wat een kind met objecten doet hangt niet alleen af van wat het ermee kan doen, maar van wat het ermee wil bereiken (rijpheid) en van de momentane “motivatie” (is het nieuw, bekend).
Heeft het voorwerp een bepaald uitnodigend karakter dan wil het kind ermee spelen. Zijn er te veel objecten die het kind tot actie uitnodigen, dan raakt het verward. Het kind is als het ware uitgeleverd aan de uitnodigingen en kan zich niet van een aantal voorwerpen afwenden om zich tot één voorwerp te beperken.
Nog geen reacties geplaatst, wees de eerste.